Inkomstenbelasting; correctie van aftrekposten na controle aangifte; project 1043 en databank FSV.
Rechtspraak.nl V-N Vandaag 2022/84 V-N 2022/4.15 met annotatie van Redactie NLF 2022/0202 met annotatie van Jits Berns BNB 2022/42 met annotatie van E.B. PECHLER NTFR 2022/321 met annotatie van Mr. K.M.G. Demandt Viditax (FutD) 2022011403 FutD 2022-0188
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2020, nrs. 19/00642 en 19/006431, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 18/5440 en AWB 18/5441) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2014 en 2015 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordig door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 juni 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
2.1
Belanghebbende heeft in de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2013, 2014 en 2015 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De aanslagen voor de jaren 2014 en 2015 zijn opgelegd conform de aangiften. Voor het opleggen van de aanslag voor het jaar 2013 zijn vragen aan belanghebbende gesteld over de aftrekpost. Die aftrekpost is vervolgens bij het opleggen van de aanslag niet geaccepteerd. Uiteindelijk is, na een (hoger)beroepsprocedure, de aftrek voor het jaar 2013 alsnog verleend omdat de Inspecteur in die procedure het in rechte te honoreren vertrouwen had gewekt dat hij de aftrekpost zou accepteren.3
2.2
Na het opleggen van de aanslag voor het jaar 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende vragen gesteld over de in de aangiften voor de jaren 2014 en 2015 opgevoerde aftrekposten. Belanghebbende heeft deze vragen niet inhoudelijk beantwoord en heeft geen bewijsstukken met betrekking tot de aftrekposten verstrekt. Op 12 maart 2018 heeft de Inspecteur over de jaren 2014 en 2015 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd, waarin de bij de aanslagen over die jaren geaccepteerde aftrek van specifieke zorgkosten werd teruggenomen.
3 Het oordeel van het Hof
3.1
Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur terecht de aftrek van specifieke zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015 heeft gecorrigeerd.
3.2
Het Hof heeft de navorderingsaanslagen in stand gelaten. Daarbij heeft het Hof overwogen dat er voor de Inspecteur, nadat belanghebbende ten aanzien van het jaar 2013 geen inhoudelijke antwoorden gaf op vragen omtrent de specifieke zorgkosten, aanleiding bestond vragen te stellen over de specifieke zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015. De omstandigheid dat belanghebbende de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten voor die jaren niet kon onderbouwen, is een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, aldus het Hof.
4 Beoordeling van de klachten
4.1
De eerste klacht komt op tegen het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof. De klacht betoogt dat het Hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zogenoemd project 1043 van de Belastingdienst. Volgens de klacht worden binnen project 1043 belastingplichtigen op basis van profilering en vermoedens bestempeld tot fraudeur, waardoor zij worden geconfronteerd met extra toezicht en controle. Bij deze controle wordt niet voldaan aan de wettelijke vereisten, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aldus de klacht. Belanghebbende zou zijn geprofileerd als fraudeur. Dit zou blijken uit de code ‘1043 OKA’ die was vermeld op de vragenbrieven die voorafgaand aan de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 aan belanghebbende zijn verzonden.
4.2
Het oordeel van het Hof houdt in dat de Inspecteur onderzoek is gaan doen naar de aangiften IB/PVV van belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 nadat hij bij een controle van de aangifte voor het jaar 2013 had geconstateerd dat belanghebbende de daarin opgenomen aftrekpost voor specifieke zorgkosten niet kon onderbouwen. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748 (hierna: het arrest van 10 december 2021) is het instellen van een dergelijk onderzoek niet onrechtmatig, ook niet indien de gegevens van belanghebbende zijn opgeslagen in een bestand, en zelfs indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is. De klacht faalt in zoverre.
4.3.1
In cassatie heeft belanghebbende gesteld dat de Belastingdienst hem bij brief van 31 maart 2021 heeft meegedeeld dat zijn gegevens waren opgenomen in het databestand Fraude Signalering Voorziening (hierna: het databestand FSV) van de Belastingdienst. Volgens belanghebbende heeft die registratie bestaan in de periode dat zijn belastingaangiften voor de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn afgedaan onder de projectnaam 1043.
4.3.2
Belanghebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof niet verwezen naar het databestand FSV, maar wel naar project 1043. Daarbij heeft belanghebbende gesteld slachtoffer te zijn van dat project, zonder daarvoor feiten en omstandigheden aan te dragen. De Inspecteur heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof opgemerkt dat hij geen indicaties heeft dat belanghebbende in dat project betrokken is. Het Hof heeft de stelling van belanghebbende over project 1043 kennelijk niet opgevat als een zelfstandige beroepsgrond. Dit is, gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof is opgemerkt, niet onbegrijpelijk. Het Hof hoefde zich daarom niet uit te laten over de rechtmatigheid van dat project 1043.
4.3.3
De klachten in cassatie steunen onder meer op informatie over de opname van gegevens van belanghebbende in het databestand FSV die dateert van na de datum waarop het Hof uitspraak heeft gedaan. Bovendien is ook nadien nog informatie over het databestand FSV en project 1043 bekend gemaakt.4 In zoverre zijn dat feiten en omstandigheden die belanghebbende niet bij het Hof te berde had kunnen brengen, en die het Hof daarom niet heeft kunnen meewegen bij zijn onderzoek naar de rechtmatigheid van de controle van de aangiften van belanghebbende. Daarom kan, mede in verband met de door de Hoge Raad in het arrest van 10 december 2021 geschetste uitgangspunten, niet worden uitgesloten dat belanghebbende hierin aanleiding ziet een verzoek in te dienen tot herziening van de uitspraak van het Hof. Opmerking verdient dat de Hoge Raad niet kan overzien of belanghebbende met succes een herzieningsverzoek bij het Hof zal kunnen indienen. Hetgeen belanghebbende in cassatie heeft gesteld over project 1043 en het databestand FSV kan echter op grond van hetgeen in 4.3.2 is overwogen niet tot cassatie leiden.
4.4
De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten voor het overige is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
5 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, M.T. Boerlage en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.