Het hof1 heeft de beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigd. Het heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Het hoger beroep strekt er mede toe om in eerste aanleg eventueel gemaakte fouten of omissies te herstellen. De man en zijn advocaat zijn in hoger beroep alsnog in de gelegenheid gesteld hun standpunten ten aanzien van de onderbewindstelling kenbaar te maken en toe te lichten. Het gestelde verzuim van hoor en wederhoor in eerste aanleg is hierdoor voldoende hersteld. (rov. 5.1)
De man is als gevolg van de ziekte waaraan hij lijdt lichamelijk en geestelijk kwetsbaar, zodanig dat hij voor de dagelijkse zorg gedeeltelijk afhankelijk is van anderen. Van dementie lijkt bij de man (nog) geen sprake, van onder meer geheugenproblemen passend bij zijn ziekte wel. De man heeft aangevoerd dat hij op dit moment nog wel in staat is keuzes te maken wat betreft zijn financiën. Dat wordt bevestigd in de overgelegde medische verklaring van een specialist ouderengeneeskunde. Daarin staat echter ook dat de man op dit moment niet volledig in staat is zijn financiën zelfstandig te regelen. Naast de praktische problemen die te maken hebben met digitaal bankieren/computervaardigheid zijn ook de rekenvaardigheid en het probleemoplossend vermogen van de man verminderd en heeft hij bij het afwegen van verschillende alternatieven behoefte om met iemand te sparren om alles voor zichzelf op een rij te kunnen zetten. Dit weegt zwaar omdat de man een aanzienlijk vermogen in zijn holding heeft opgebouwd. Een verkeerde aanwending daarvan kan grote gevolgen hebben voor de financiële positie van de man en daarmee ook voor de kinderen die hij samen met de vrouw heeft. (rov. 5.7)
Het hof is van oordeel dat de man als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof onderschrijft daarom het door de kantonrechter uitgesproken bewind. (rov. 5.8)
De man heeft in eerste aanleg geen uitdrukkelijke voorkeur voor een bewindvoerder kunnen opgeven. Op grond van de volgorde die in de wet is vermeld, komt de echtgenote van de rechthebbende als eerste in aanmerking om als zodanig te worden benoemd. Dat verklaart waarom de kantonrechter de vrouw als bewindvoerder heeft benoemd. Hoewel het hof kan begrijpen dat de wijze waarop de onderbewindstelling heeft plaatsgevonden het vertrouwen van de man in de vrouw heeft geschaad, is niet gebleken dat de vrouw niet geschikt is de taak van bewindvoerder uit te voeren. Ook is niet gebleken dat vrouw de vermogensrechtelijke belangen van de man heeft veronachtzaamd. Dat de man en de vrouw verschillen van mening over de aanwending van het vermogen van de man levert daarvoor onvoldoende grond op. Het op juiste wijze behartigen van de vermogensrechtelijke belangen van de man is ook in het belang van de vrouw als echtgenote van de man en met name ook in het belang van de twee kinderen van partijen. De vrouw heeft daarbij de afgelopen periode het advies van een professional ingewonnen. Bovendien heeft de vrouw meegedeeld volledig open te staan voor benoeming van een tweede, professionele, bewindvoerder, juist ook om de uitvoering van het bewind voor de man acceptabeler te maken. Het hof wijst aldus het verzoek van de man tot ontslag van de bewindvoerder af. (rov. 5.10)