De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen.
De bestreden beslissing betreft een machtiging die inmiddels is vervallen. De rechtbank heeft op 27 december 2021 een (nieuwe) aansluitende zorgmachtiging verleend. Die beslissing ligt nu niet ter toetsing voor. De rechtbank dient in het onderhavige geval daarom te beoordelen of ten tijde van de vernietigde beslissing, op 13 juli 2021, werd voldaan aan de criteria voor verlening van de verzochte aansluitende zorgmachtiging (‘ex tunc’).
De rechtbank moet de zaak behandelen in de stand waarin deze zich bevond toen de vernietigde beschikking werd gegeven.
Gelet op het oordeel van de Hoge Raad in de beschikking van 4 februari 2022, moet de beoordeling door de rechtbank zich alleen nog richten op de vraag of zich ten aanzien van het bezwaar van betrokkene tegen het toedienen van medicatie, situaties voordeden als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz en, indien dat niet het geval was, of sprake was van wilsbekwaam verzet van betrokkene. In de onderhavige zaak is geen sprake van een beslissing die ziet op de actuele toestand, nu (opnieuw) een beslissing moet worden genomen over het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging, die - met het verlenen van een (nieuwe) aansluitende zorgmachtiging - op 27 december 2021 reeds is vervallen. Verder is gesteld noch gebleken dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin de gebondenheid van de rechter aan niet of tevergeefs bestreden beslissingen kan worden doorbroken.
Het voorgaande brengt mee dat geen nieuwe feitelijke stellingen, verweren en standpunten kunnen worden aangevoerd. De verweren die betrokkene na terugwijzing voor het eerst aanvoert, behoeven dan ook niet in de beoordeling te worden betrokken.