Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die rechtvaardigt dat de vrouw, bij wie [de dochter] haar hoofdverblijfplaats heeft, de man een bijdrage in de verblijfskosten van [de dochter] zou moeten betalen. Er is hier geen sprake van een ongebruikelijk ruime omgangsregeling en ook anderszins zijn geen uitzonderlijke omstandigheden gesteld of gebleken.
De niet betwiste behoefte van [de dochter] bedroeg in 2019 € 585,- per maand. De zorgkorting van 35 % voor de man bedroeg in 2019 derhalve (35 % x € 585,- =) € 205,- per maand en in 2020
(35% x € 600,-=) € 210,- per maand.
Uitgaande van de door de man overgelegde draagkrachtberekening in het principale hoger beroep (…), welke niet is betwist door de vrouw, bedroeg zijn draagkracht in 2020 € 169,- per maand. Indien de stelling van de man wordt gevolgd, kan het tekort dan becijferd worden op € 41,- per maand (€ 169,- minus € 210,-). Dit is naar het oordeel van het hof een dermate gering tekort dat dit niet kan worden aangemerkt als een uitzonderlijke situatie die een bijdrage in de zorgkosten van de vrouw aan de man rechtvaardigt.
Voorts heeft de man gesteld dat de vrouw een dermate hoge draagkracht heeft dat zij volledig in de behoefte van [de dochter] kan voorzien. Uitgaande van de berekening van de vrouw dat haar draagkracht in 2021 € 622,- per maand bedraagt – dan wel € 676,- per maand zonder de bijtelling van bijzondere ziektekosten bij het draagkrachtloos inkomen – dan kan zij niet ruimschoots in de gehele behoefte van [de dochter] van € 617,- (geïndexeerd naar 2021) voorzien. Gelet op die cijfers is het hof van oordeel dat geen sprake is van een bijzondere situatie die betaling van een bijdrage in de zorgkosten van de vrouw aan de man rechtvaardigt.
Er is daarnaast sprake van een hoge behoefte van [de dochter], waarin de vrouw al in grote mate voorziet en waarin de man in verhouding in geringe mate bijdraagt. Voor zover de man immers heeft gesteld andere kosten voor [de dochter] te betalen dan de verblijfskosten bij hem, heeft de vrouw dit gemotiveerd betwist, zodat het hof ervan uitgaat dat de vrouw alle verblijfsoverstijgende kosten van [de dochter] betaalt. Gezien het voorgaande zal het hof het inleidend verzoek van de man om een bijdrage van de vrouw in de kosten van verblijf van [de dochter] bij hem, afwijzen.