Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/18/168927/HA ZA 16-157 van de rechtbank Noord-Nederland van 2 november 2016 en 28 november 2018;
b. de arresten in de zaak 200.257.812/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 maart 2020 en 13 juli 2021.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof van 13 juli 2021 tijdig, maar zonder tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad en niet op de door art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, beroep in cassatie ingesteld. Binnen de daartoe door de griffier gestelde termijn heeft Van Weerden, advocaat bij de Hoge Raad, deze verzuimen hersteld door dezelfde procesinleiding via het webportaal van de Hoge Raad in te dienen.
GSP heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
[eisers] hebben vervolgens een “conclusie tot aanvulling van de gronden” ingediend.
De zaak is voor GSP toegelicht door haar advocaat.
Op de voor repliek bepaalde datum heeft Van Weerden zich als advocaat onttrokken. Ondanks daartoe geboden gelegenheid heeft zich geen nieuwe advocaat voor [eisers] gesteld.
De conclusie van de advocaat-generaal G. Snijders strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in hun cassatieberoep.
Bij brief van 30 september 2022 heeft H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, namens [eisers] op de conclusie gereageerd. Nu deze brief niet door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad aan de Hoge Raad is toegestuurd, zal de Hoge Raad daarop geen acht slaan.1