Voor de feiten wordt verwezen naar het bestreden arrest onder 2.1 - 2.23. Van belang in cassatie is het volgende.
(i) [eisers 2 en 3] waren huurder van twee panden te Winterswijk (verder: het gehuurde). In het gehuurde was op de begane grond een horecacomplex aanwezig waarin zij een horecaonderneming dreven.
(ii) Op 2 augustus 2002 is de volledige inventaris van de horecaonderneming executoriaal verkocht.
(iii) In 2004 is begonnen met verbouwingswerkzaamheden in het horecagedeelte.
(iv) Op 25 augustus 2004 is er een gecoördineerde handhavingsactie geweest in het gehuurde. De Ontvanger van de Belastingdienst heeft toen beslag gelegd op de inventaris in het horecacomplex. De in beslag genomen inventaris is op 30 september 2004 verkocht.
(v) De Woonplaats is op 1 maart 2005 eigenares van het gehuurde geworden. Op 4 maart 2005 heeft zij het gehuurde ontoegankelijk gemaakt door deur- en raamopeningen dicht te timmeren.
(vi) Op 27 mei 2005 heeft de Brandweer een onderzoek ingesteld in het gehuurde. In de rapportage daarvan is onder meer vermeld wat er in het horecagedeelte nog moet gebeuren op het gebied van brandveiligheid.
(vii) De Woonplaats heeft op 13 november 2006 op grond van een vonnis van de kantonrechter het gehuurde laten ontruimen. De panden zijn daarna gesloopt.
(viii) Ten tijde van de sloop was de exploitatie van de horecaonderneming nog niet hervat.
(ix) Het hiervoor in (vii) vermelde vonnis van de kantonrechter is op 28 juli 2009 door het gerechtshof te Arnhem vernietigd. De Woonplaats is daarbij veroordeeld tot het vergoeden van de schade die [eisers 2 en 3] hebben geleden doordat De Woonplaats hun huurrecht niet heeft geëerbiedigd.