2.1
De Inspecteur heeft van belanghebbende een bedrag van € 2.169 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) nageheven ter zake van de registratie op 3 maart 2016 van een uit een andere lidstaat afkomstige, gebruikte personenauto (hierna: de auto) in het Nederlandse kentekenregister. Aan die naheffing ging het volgende vooraf.
2.2.1
De auto is op 29 maart 2012 voor het eerst, in het buitenland, toegelaten tot het verkeer op de weg.
2.2.2
Na overbrenging naar Nederland is de auto in gebruikte staat geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister op 17 juli 2013. Overeenkomstig artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) – en met toepassing van artikel 10b van de Wet – is het verschuldigde bedrag aan bpm voor de auto toen berekend door uit te gaan van het volgens artikel 9 van de Wet op 1 juli 2012 geldende tarief, en het aldus berekende bedrag aan verschuldigde bpm (€ 22.859) vervolgens te verminderen vanwege de gebruikte staat van de auto. Die vermindering (de afschrijving) is bepaald aan de hand van de handelsinkoopwaarde van een met de auto op dat moment vergelijkbare, in Nederland geregistreerde personenauto.
2.2.3
Op 15 september 2015 is de tenaamstelling van de auto in het Nederlandse kentekenregister komen te vervallen, omdat de auto buiten Nederland was gebracht en in een buitenlands kentekenregister was ingeschreven. Op grond van artikel 14a van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8d, lid 1, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling) heeft de Inspecteur op 22 december 2015 op verzoek een teruggaaf van bpm verleend ten bedrage van € 6.179.
2.2.4
De auto is vervolgens in februari 2016 teruggebracht naar Nederland en op 3 maart 2016 opnieuw te naam gesteld in het Nederlandse kentekenregister. Ter zake van die tenaamstelling was belanghebbende bpm verschuldigd op grond van artikel 1, lid 7, van de Wet. Omdat voor de auto eerder teruggaaf van bpm was verleend en de auto binnen zes maanden na het vervallen van de tenaamstelling in het Nederlandse kentekenregister (15 september 2015) opnieuw in dat kentekenregister te naam werd gesteld, is in overeenstemming met artikel 10a van de Wet de in artikel 10, lid 1, van de Wet bedoelde vermindering (afschrijving) vastgesteld aan de hand van de in artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling neergelegde afschrijvingstabel (hierna: de afschrijvingstabel).
2.2.5
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 5.660 aan bpm voldaan. Daarbij stelde zij zich op het standpunt dat wanneer artikel 10a van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling van toepassing is, het bedrag aan bpm waarvoor de Inspecteur eerder teruggaaf heeft verleend, bepalend is voor het ter zake van de hernieuwde tenaamstelling te heffen bedrag aan bpm. Uitgaande van het in 2015 teruggegeven bedrag van € 6.179 heeft belanghebbende met behulp van de afschrijvingstabel het bedrag aan verschuldigde bpm ‘herrekend’ en bepaald op € 16.525. Belanghebbende heeft dit bedrag vervolgens verminderd met het uit de afschrijvingstabel voortvloeiende, bij de leeftijd van de auto behorende percentage van 65,75.
2.2.6
De Inspecteur heeft de hiervoor in 2.2.5 bedoelde herrekening van bpm niet aanvaard. Hij stelt zich op het standpunt dat het in artikel 10, lid 1, van de Wet bedoelde bedrag aan bpm waarop de vermindering moet worden toegepast, moet worden bepaald aan de hand van het op de datum van hernieuwde tenaamstelling van de personenauto in artikel 9, lid 1, van de Wet voorgeschreven tarief en de op die datum geldende maatstaf van heffing. Dit bedrag aan bpm kan alleen worden verlaagd op grond van artikel 10b van de Wet, wanneer op enig tijdstip sinds de eerste ingebruikneming van de personenauto een gunstiger maatstaf van heffing of een gunstiger tarief aan bpm heeft gegolden, aldus de Inspecteur.
Omdat op 1 juli 2012 het tarief aan bpm lager was dan het tarief op 3 maart 2016 (de datum van de hernieuwde tenaamstelling), heeft de Inspecteur het in artikel 10, lid 1, van de Wet bedoelde bedrag aan bpm waarop een vermindering moet worden toegepast, met toepassing van artikel 10b van de Wet bepaald op het hiervoor in 2.2.2 vermelde bedrag van € 22.859. Bij een afschrijving van 65,75 procent is dan volgens hem ter zake van de hernieuwde tenaamstelling op 3 maart 2016 een bedrag van € 7.829 aan bpm verschuldigd. De méér verschuldigde bpm (€ 2.169) heeft hij nageheven.
2.3
De Rechtbank heeft het hiervoor in 2.2.5 weergegeven standpunt van belanghebbende verworpen. Zij heeft het beroep niettemin gegrond verklaard, omdat wat betreft het afschrijvingspercentage een extra leeftijdskorting van een maand in aanmerking had moeten worden genomen. Het bedrag aan na te heffen bpm heeft de Rechtbank daarom verminderd tot € 1.998.
2.4.1
Ook het Hof heeft het hiervoor in 2.2.5 weergeven standpunt van belanghebbende verworpen. Het Hof heeft daartoe overwogen:
“De vaststelling van de verschuldigde belasting vindt in beginsel plaats naar het tarief volgens artikel 9 van de Wet BPM, met een vermindering op de voet van 10 van de Wet BPM, nu sprake is van een gebruikt voertuig. Bij die vaststelling is de historische bruto BPM het uitgangspunt, dat wil zeggen het bedrag dat op grond van artikel 9 van de Wet BPM zou zijn verschuldigd bij de eerste toelating op 29 maart 2012. Het door belanghebbende in de aangifte opgenomen bedrag van € 16.525 is niet de historische bruto BPM, maar een tijde van de eerste import door de Inspecteur gemaakte herrekening van de bruto BPM, die niet is gemaakt voor de vaststelling van de historische BPM, maar - zo heeft de Inspecteur ter zitting verduidelijkt - om ervoor te zorgen dat bij een mogelijk latere teruggave niet meer wordt terugbetaald dan is geheven.”
2.4.2
Omdat in hoger beroep tussen partijen niet meer in geschil was dat belanghebbende bij toepassing van artikel 10b van de Wet het in het eerste halfjaar van 2012 geldende, nog lagere tarief aan bpm tot uitgangspunt mag nemen, heeft het Hof het na te heffen bedrag aan bpm verder verminderd tot € 1.141.