[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.A.M. Wagemakers,
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENTSPARKET AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/13/709108 / FA RK 21-6795 van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening op de wijze als vermeld onder 2.42 van de conclusie.
3 Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat is voldaan aan de voorwaarde dat aan betrokkene de afgelopen vijf jaar onafgebroken verplichte zorg is verleend en om die reden ten onrechte op de voet van art. 6:5, aanhef en onder c, Wvggz een zorgmachtiging voor de duur van twee jaar heeft verleend. De rechtbank heeft de wettelijke eis dat de betrokkene de afgelopen vijf jaar verplichte zorg heeft ontvangen dan wel opgenomen is geweest, respectievelijk zorg heeft ontvangen op grond van de Wet Bopz (oud) miskend door te oordelen dat het bij de onderbrekingen in die periode van vijf jaar om een minimale overschrijding van een aantal dagen gaat, waarvoor de rechtbank bovendien een verklaring heeft.
3.2
Art. 6:5, aanhef en onder c, Wvggz bepaalt dat de rechter een zorgmachtiging verleent voor de duur die noodzakelijk is om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor twee jaar, indien het een aansluitende zorgmachtiging betreft voor een persoon die gedurende de afgelopen vijf jaar 1°) verplichte zorg heeft ontvangen, 2°) opgenomen is geweest, respectievelijk zorg heeft ontvangen op grond van een eerder afgegeven machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling of rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bopz (oud), of 3°) is geplaatst op grond van art. 37 lid 1 (oud) Wetboek van Strafrecht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij de berekening van de periode dat de betrokkene gedwongen zorg heeft ontvangen, gaat om een aaneengesloten periode.1 Dat betekent dat de rechter ten aanzien van de betrokkene alleen dan een aansluitende zorgmachtiging voor twee jaar kan verlenen als de betrokkene gedurende de afgelopen vijf jaar aaneengesloten gedwongen zorg heeft ontvangen op grond van de Wvggz, de Wet Bopz (oud) of art. 37 (oud) Wetboek van Strafrecht.
3.3
De omstandigheid dat de Wvggz voorziet in zorg die tegen de wil van een persoon kan worden verleend, brengt mee dat art. 6:5, onder c, Wvggz strikt moet worden toegepast. Dit betekent dat een onderbreking in de voorafgaande periode van vijf jaar gedwongen zorg, hoe gering ook, ertoe leidt dat niet is voldaan aan de vijfjaarseis die art. 6:5, onder c, Wvggz stelt voor het verlenen van een zorgmachtiging voor twee jaar.
3.4
De rechtbank heeft in rov. 2.11 vastgesteld dat in de periode van vijf jaar die voorafging aan haar beschikking, tweemaal gedurende enige tijd een geldige titel voor het verlenen van gedwongen zorg heeft ontbroken. Daaruit volgt dat betrokkene niet gedurende de afgelopen vijf jaar aaneengesloten gedwongen zorg heeft ontvangen en dat dus niet is voldaan aan de vijfjaarseis die art. 6:5, onder c, Wvggz stelt voor het verlenen van een zorgmachtiging voor twee jaar.
3.5
Het voorgaande brengt mee dat de hiervoor in 3.1 genoemde klacht van onderdeel 1.1 slaagt. Bij de behandeling van de overige klachten van onderdeel 1 bestaat geen belang meer. Dat geldt, gelet op de afdoening (zie hierna in 3.7), ook voor de klacht van onderdeel 5 voor zover zij op onderdeel 1.1 voortbouwt.
3.6
De klachten van de onderdelen 2, 3 en 4 kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.7
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Uit hetgeen hiervoor in 2.1 is vermeld, blijkt dat voorafgaand aan de beschikking van de rechtbank een zorgmachtiging is verleend voor de duur van twaalf maanden, tot en met 9 december 2021. Gelet daarop en gelet op de datum waarop de rechtbank heeft beslist, kon de rechtbank op de voet van art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, een aansluitende zorgmachtiging verlenen voor maximaal twaalf maanden. De Hoge Raad zal om die reden de duur van de verleende zorgmachtiging beperken tot twaalf maanden.
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2021, maar uitsluitend voor zover daarin is bepaald dat de zorgmachtiging geldt tot en met 22 november 2023;
- bepaalt dat de zorgmachtiging geldt tot en met 22 november 2022.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 3 juni 2022.