4.1.1 Het eerste middel is gericht tegen de in 3.2 en 3.3 weergegeven oordelen.
4.1.2 Om de redenen vermeld in de onderdelen 4.65 tot en met 4.69 van de conclusie van de Advocaat-Generaal is er geen beletsel om aan te nemen dat de aan de heffingsambtenaar toegekende bevoegdheid tot het geven van een WOZ-beschikking impliceert dat hij die beschikking bij gebleken onjuistheid ambtshalve kan herzien, mits de belanghebbende door die herziening niet wordt benadeeld. Het middel faalt voor zover het op een ander uitgangspunt berust.
4.1.3 Voorts geeft de bestreden uitspraak niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover daarin is geoordeeld dat de in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit omschreven bevoegdheid een onherroepelijk geworden WOZ-beschikking ambtshalve te verminderen geen beletsel is om een bevoegdheid tot ambtshalve vermindering van een nog niet onherroepelijk geworden WOZ-beschikking aan te nemen. De wettelijke systematiek wordt, anders dan het middel betoogt, daardoor niet doorkruist. In het bijzonder kan uit de omstandigheid dat in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit alleen is geregeld in welke gevallen een onherroepelijk vaststaande waardebeschikking ambtshalve moet worden verminderd, niet worden afgeleid dat het systeem van de wet niet toelaat dat de heffingsambtenaar de waardebeschikking al op een eerder moment ambtshalve herziet. De in het middel genoemde omstandigheid dat het belang van een WOZ-waarde verder gaat dan het lokale belastinggebied leidt niet tot een ander oordeel. Ook daarbuiten is het voor de afnemers van het waardegegeven van belang dat een WOZ-waarde zo zorgvuldig mogelijk wordt vastgesteld. De mogelijkheid van ambtshalve herziening bij gebleken onjuistheden, draagt daaraan bij.
4.1.4 Het middel faalt ook voor zover het ertoe strekt dat de handelwijze van de heffingsambtenaar strijdig is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het Hof heeft die stelling verworpen, en daarbij belang toegekend aan de verklaring van de heffingsambtenaar dat telefonisch toegezegde verlagingen zo snel mogelijk worden gevolgd door een formeel besluit tot ambtshalve vermindering, en belanghebbenden in overweging wordt gegeven een pro-formabezwaar in te dienen voor geval het besluit tot ambtshalve vermindering eerst na afloop van de bezwaartermijn kan worden genomen. Zodoende wordt de bezwaartermijn de facto niet verkort en de mogelijkheid van bezwaar niet beknot, aldus het Hof. Daarbij heeft het Hof opgemerkt dat het eerder onzorgvuldig zou zijn indien de heffingsambtenaar geen gevolg zou geven aan een verzoek tot ambtshalve vermindering van een ook naar zijn eigen inzicht onjuist vastgestelde waarde. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn voor het overige geenszins onbegrijpelijk.
4.2.1 Het tweede middel is gericht tegen het in 3.4 weergegeven oordeel.
4.2.2 De door het Hof vastgestelde feiten houden in dat de heffingsambtenaar vóór het moment waarop hij bekend was of moest worden geacht te zijn met een ingediend bezwaarschrift aan belanghebbende kenbaar heeft gemaakt dat op diens verzoek een lagere WOZ-waarde werd vastgesteld. Na ontvangst van het bezwaarschrift kon de heffingsambtenaar ervan uitgaan dat het was gericht tegen de WOZ-beschikking zoals die na zijn toezegging was komen te luiden. Bij de in 2.4 weergegeven uitspraken op bezwaar is de WOZ-waarde niet verder gewijzigd. Onder deze omstandigheden heeft het Hof terecht geoordeeld dat de behandeling van het bezwaar niet heeft geleid tot herroeping van de WOZ-beschikking wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, Awb. Het middel faalt.
4.3.1 Het derde middel is gericht tegen de in 3.5 weergegeven beslissing met de klacht dat ten onrechte wegingsfactor 0,25 is toegepast.
4.3.2 Volgens het middel heeft het Hof miskend dat de maatstaf voor het bepalen van het aan een zaak toe te kennen gewicht alleen de werkbelasting voor de juridische dienstverlener kan zijn. Voor zover het middel voor dit standpunt steun meent te kunnen vinden in het arrest van 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, berust het op een onjuiste lezing daarvan. Blijkens de in overweging 3.3.3 van dat arrest aangehaalde toelichting op het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het gewicht van een zaak tevens bepaald door het, al dan niet in geld uit te drukken, belang dat met het aanwenden van het rechtsmiddel is gemoeid.3
4.3.3 Met de overweging dat het beroep slechts slaagt vanwege een procedurele reden die geen gevolgen heeft voor de WOZ-waarde, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het beroep belanghebbende geen inhoudelijk voordeel kon brengen zodat met het instellen van het rechtsmiddel slechts een gering belang werd gediend. Dat oordeel berust op de aan het Hof voorbehouden waarderingen die geen nadere motivering behoeven. Het middel faalt.