Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op een voorwaardelijk verzoek dat de raadsman van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2021 heeft gedaan om [benadeelde 1] als getuige te horen.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1. hij op 7 januari 2018 te [plaats] [ benadeelde 2] heeft mishandeld door
- te duwen/trekken tegen/aan het lichaam van die [ benadeelde 2] waardoor die [ benadeelde 2] ten val kwam en
- te slaan/stompen in het gezicht van die [ benadeelde 2] ;
2. hij op 7 januari 2018 te [plaats] , met anderen, op de [a-straat] ter hoogte van de [b-straat] , meermalen openlijk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [benadeelde 3] en [benadeelde 1] en een goed, te weten een personenauto (zwarte Suzuki Swift) welk geweld bestond uit
- het duwen/trekken tegen/aan het lichaam van die [benadeelde 3] en
- het slaan tegen het lichaam van die [benadeelde 3] en
- het schreeuwen en op dreigende wijze zeggen dat [benadeelde 3] aan moest geven waar haar broertje zich bevond en
- het slaan met een knuppel tegen het hoofd van die [benadeelde 1] en
- het trappen tegen het lichaam van die [benadeelde 1] terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gat/scheur in de lip en/of een bult op het hoofd voor [benadeelde 1] ten gevolgde heeft gehad;
en
welk geweld bestond uit
- het met een knuppel meerdere ruiten van die personenauto kapot slaan;
3. hij op 7 januari 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde 3] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door die [benadeelde 3]
- de woorden toe te voegen: “Ik sla je kop in elkaar” en “Jij gaat mee” en “Waar woont je broertje” en “Nu naar je broer brengen”, althans woorden van gelijke aard of strekking en
- vast te pakken en
- met kracht richting een auto te duwen en
- in een auto te zetten en vast te houden en
- vervolgens met die [ benadeelde 2] in de auto weg te rijden;
4. hij op 7 januari 2018 te [plaats] , met anderen, aan de [c-straat 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten de woning aan de [c-straat 2] welk geweld bestond uit
- het bonken op de ramen en de deur van de woning en
- het gooien van een fiets naar die woning.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.6 zijn weergegeven. Bewijsmiddel 2 ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde bevat de bij de politie afgelegde verklaring van [benadeelde 1] , die als volgt luidt:
“Plaats delict: [a-straat] , [plaats]
Pleegdatum/tijd: tussen zondag 7 januari 2018 om 04:00 uur en zondag 7 januari om 04:51 uur.
Ik zag dat er vier jongens uit de auto stapten. Ik zag dat een van de jongens (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) ongeveer 1.75 tot 1.80 meter lang was en getint. Ik zag dat hij in de richting van onze auto kwam lopen en ik zag dat hij iets glinsterends in een van zijn beide handen had. Ik zag dat deze jongen, die ik niet kende, in de richting van de achterzijde van de Suzuki liep en ik hoorde glasgerinkel. Terwijl bovengenoemde jongen in de richting van de Suzuki liep, zag ik dat er een blonde jongen (het hof begrijpt: verdachte) in mijn richting kwam lopen.
Hierna werd ik wakker op de grond. Ik weet niet hoe lang ik ‘out' ben geweest. Ik voelde pijn aan mijn lip en ik voelde dat er een gat in zat en ik zag dat ik bloedde. Ik voelde dat de achterzijde van mijn hoofd beurs was en ik voelde dat er een ei op zat.”
2.3.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Nota bene, herhaling voorwaardelijk verzoek
o Verzoek betreft een herhaald verzoek, maar nu voorwaardelijk, van het horen van aangever [benadeelde 1] (eerder gedaan op vorige terechtzitting van 17 augustus)
o onder de voorwaarde: indien u tenminste één van beide cliënten veroordeelt voor enig feit, zoals hiervoor genoemd, onder gebruikmaking van tenminste één van de verklaringen van aangevers voor het bewijs als (geloofwaardig) bewijsmiddel - in afwijking van voornoemd betoog
o dit verzoek is nadrukkelijk gegrond op art. 6 lid 3 sub d EVRM en de rechtspraak daaromtrent van het EHRM, in het bijzonder het recente (veroordelend) arrest in de zaak Keskin tegen Nederland (arrest van 19 januari 2021, nr. 2205/16), par. 45 en 56: feit dat verklaring belastend is en justitie zich daarop baseert, terwijl die verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt door de rechter geeft op zichzelf en zonder meer al belang voor verdediging om te toetsen
o extra belang: [medeverdachte 2] heeft vernomen dat deze aangever graag met hem wil spreken over ''gang van zaken" in deze strafzaak en alleen als u cliënten niet vrijspreekt.”
2.3.2
De uitspraak van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek tot aanhouding gedaan. Voor het geval het hof zijn verweer zal passeren en verdachte niet zal vrijspreken voor de onder 1 en 3 [de Hoge Raad begrijpt: 2, 3 en 4] tenlastegelegde feiten en de verklaring van aangever [benadeelde 1] wordt gebruikt voor het bewijs, verzoekt de raadsman het hof om de zaak aan te houden teneinde aangever [benadeelde 1] te (doen) horen. De raadsman heeft zijn verzoek gegrond op artikel 6, derde lid, sub d van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft gesteld dat de verklaring van [benadeelde 1] belastend is en justitie zich daarop baseert. Om die reden heeft de verdediging op zichzelf en zonder meer al belang bij het toetsen van die verklaring (zie EHRM Keskin tegen Nederland, 19 jan 2021, nr. 2205/16). De raadsman heeft tevens opgemerkt dat verdachte [de Hoge Raad begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ] heeft vernomen dat aangever [benadeelde 1] met hem wil spreken over “de gang van zaken” in deze strafzaak, zodat niet ondenkbaar is dat [benadeelde 1] zijn verklaring wil aanpassen.
Nu het hof de verklaring van deze getuige [benadeelde 1] niet voor het bewijs zal bezigen, komt het hof aan een beoordeling van het verzoek niet toe.”