Wvggz. Verzoek om machtiging tot voortzetting crisismaatregel. Toepasselijkheid art. 2 Algemene termijnenwet (Atw) op driedagentermijn art. 7:8 lid 3 Wvggz.
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak C/08/295559 / FA RK 23-1063 van de rechtbank Overijssel van 25 april 2023 en 3 mei 2023 (herstelbeschikking).
Betrokkene heeft tegen de beschikkingen van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1
Op 20 april 2023 is aan betrokkene een crisismaatregel opgelegd.
2.2
Bij verzoekschrift van vrijdag 21 april 2023 heeft de officier van justitie verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op dinsdag 25 april 2023.
2.3
Bij de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene onder meer als verweer aangevoerd dat de beslistermijn van drie dagen als bedoeld in art. 7:8 lid 3 Wvggz is overschreden en dat betrokkene daarom niet langer gedwongen kan worden opgenomen.
2.4
Bij beschikking van 25 april 2023 heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 16 mei 2023. Voor zover in cassatie van belang, heeft de rechtbank daartoe als volgt overwogen:
“2.3. De rechtbank is van oordeel dat de driedagentermijn uit de Wvggz inderdaad is overschreden, maar dat de Algemene termijnenwet (hierna: Atw) meebrengt dat het verzoek toch kan worden behandeld. Artikel 2 Atw bepaalt namelijk dat in die termijn ten minste twee dagen moeten voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Hierdoor kan een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel dat op vrijdag is ingediend, zoals in deze situatie het geval is, ook nog op dinsdag behandeld worden. (…)”
3 Beoordeling van het middel
3.1
Het middel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.3) dat ingevolge art. 2 Atw het op vrijdag 21 april 2023 ingediende verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op dinsdag 25 april 2023 kon worden behandeld. Het middel klaagt onder meer dat art. 2 Atw niet van toepassing is op de driedagentermijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz, omdat die bepaling voorziet in een bijzondere regeling.
3.2
Art. 7:8 lid 3 Wvggz bevat een regeling voor de termijn waarbinnen de rechter moet beslissen op een verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Volgens de eerste volzin van deze bepaling doet de rechter op een dergelijk verzoek zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie dagen na ontvangst van het verzoekschrift, uitspraak. De tweede volzin van art. 7:8 lid 3 Wvggz bepaalt dat indien de termijn, bedoeld in de eerste volzin, eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Atw, deze termijn wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
3.3
De voorlopers van art. 7:8 lid 3 Wvggz – art. 35i lid 1 Krankzinnigenwet (oud) en art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud) – kenden eveneens een beslistermijn van drie dagen. Op beide beslistermijnen was de Atw van toepassing.1 Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:8 lid 3 Wvggz, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.9-3.11, blijkt dat de wetgever met art. 7:8 lid 3 Wvggz niet heeft willen afwijken van hetgeen gold onder art. 35i lid 1 Krankzinningenwet (oud) en art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud), en heeft beoogd dat ook op de driedagentermijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz de Atw van toepassing is.
3.4
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden oordeel van de rechtbank juist is en dat de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht faalt.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.H. Sieburgh en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 22 september 2023.
1 Zie HR 31 augustus 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4853 (t.a.v. art. 35i Krankzinningenwet (oud)) en art. 29 lid 3, tweede volzin, Wet Bopz.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: