Het hof2 heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de man een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft ter zake van de erfrechtelijke verkrijging, en het verzoek van de man te bepalen dat het uit de nalatenschap van zijn vader ontvangen bedrag niet tot de huwelijksgemeenschap behoort alsnog afgewezen. Het hof heeft de beschikking bekrachtigd voor zover daarin is bepaald dat de vrouw bij elke toekomstige uitkering van de ontslagvergoeding recht heeft op de helft daarvan. Het hof heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Gelet op de tweeconclusieregel, slaat het hof geen acht op de akte van de man houdende toelichting bij het hoger beroep, die het hof op 31 januari 2022 heeft ontvangen. (rov. 9)
Op grond van art. 1:94 lid 1 BW, zoals dat luidde ten tijde van de huwelijkssluiting, vallen goederen die één van de echtgenoten krachtens erfrecht verkrijgt in de gemeenschap van goederen, met uitzondering van de goederen waarvan bij uiterste wilsbeschikking is bepaald dat deze buiten de gemeenschap van goederen vallen. Ter beantwoording van de vraag of en zo ja, in hoeverre krachtens buitenlands erfrecht zonder uitsluitingsclausule verkregen goederen in de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap vallen, moet onderzocht worden of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat die verkrijging tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort. (rov. 24) Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. (rov. 25) De vader van de man heeft vanaf 1965 ruim dertig jaar in Nederland gewoond en was gehuwd met een Nederlandse vrouw, uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren die allen in Nederland zijn opgegroeid en daar zijn gebleven. Verder was de vader van de man directeur van de Nederlandse vestiging van een Spaans transportbedrijf, was hij in Nederland verzekerd, was hij in Nederland belastingplichtig en had hij daar recht op een AOW-uitkering. Gelet op het feit dat de vader van de man zijn gehele werkzame leven feitelijk in Nederland heeft gewoond en gewerkt, was hij bekend met of had hij bekend kunnen zijn met het destijds in Nederland geldende huwelijksvermogensregime van gemeenschap van goederen. Het had naar het oordeel van het hof dan ook op zijn weg gelegen om zich in 2000 bij het opstellen van zijn testament in Spanje te laten voorlichten over de gevolgen van dit testament in het licht van het Nederlandse huwelijksvermogensregime. Dit geldt temeer nu in ieder geval een van zijn zonen – namelijk de man – in Nederland zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden met een Nederlandse vrouw was gehuwd. De man heeft zijn stelling dat zijn vader niet bedoeld heeft dat de erfrechtelijke verkrijging in de huwelijksgoederengemeenschap zou vallen omdat de verstandhouding tussen de vader en zijn schoondochter slecht zou zijn, onvoldoende onderbouwd. Het hof acht de verklaringen die de man heeft overgelegd om de gestelde slechte relatie tussen zijn vader en de vrouw te onderbouwen, niet representatief en doorslaggevend, omdat het merendeel van die verklaringen pas ten tijde van het feitelijke uiteengaan van partijen en de echtscheidingsprocedure is opgemaakt door personen die zich aan de zijde van de man bevinden. De door de man aangedragen omstandigheden zijn daarom onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de krachtens het Spaanse testament verkregen geldsom in de huwelijksgoederengemeenschap valt. (rov. 28)
Uit de door de man overgelegde brief van 16 juni 2021 van zijn voormalige werkgever blijkt dat de man op 14 juli 2011 een eenmalige ontslagvergoeding ter hoogte van een jaarsalaris is toegekend die op een geblokkeerde bankrekening is gestort ten behoeve van een toekomstig recht op periodieke uitkeringen. Voorts blijkt daaruit dat die toekomstige periodieke uitkeringen kwalificeren als te derven loon en dat geen sprake is van een regeling vervroegde uittreding. (rov. 41) Omdat de eenmalige vergoeding is verkregen als compensatie voor gederfd loon in de periode die ligt voor de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, is er geen enkele reden voor het aannemen van verknochtheid en dient de vergoeding in de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te worden betrokken. (rov. 42)