2.1.1 Belanghebbende drijft samen met een ander een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de VOF). De Belastingdienst heeft ter zake van de VOF een boekenonderzoek voor de jaren 2011 tot en met 2016 ingesteld (hierna: het boekenonderzoek). Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor die jaren de door belanghebbende ingediende aangiften gecorrigeerd in die zin dat hij de daarin verantwoorde winst uit onderneming heeft verhoogd. Bij het opleggen van elk van de aanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2016 heeft hij belanghebbende een boete op de voet van artikel 67d, lid 1, AWR opgelegd.
2.1.2 Met betrekking tot de aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2013 heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR gegeven. Bij die beschikking heeft hij vastgesteld dat belanghebbende met betrekking tot de VOF voor die jaren niet of niet volledig heeft voldaan aan de in artikel 52 AWR voorgeschreven verplichtingen. Die beschikking heeft het gerechtshof Den Haag eerder, in een andere procedure2 vernietigd. Het gerechtshof Den Haag heeft die vernietiging onder meer erop gegrond dat de door de Inspecteur geconstateerde aansluitverschillen in de administratie van de VOF onvoldoende waren voor het oordeel dat niet aan de hiervoor bedoelde administratieplicht is voldaan en dat de Inspecteur zijn stelling dat de VOF in de kasadministratie niet de daadwerkelijke inkomsten en uitgaven heeft geboekt, niet aannemelijk heeft gemaakt. De Hoge Raad heeft het tegen die uitspraak van het gerechtshof Den Haag ingestelde beroep in cassatie ongegrond verklaard.3
2.1.3 In de onderhavige procedure heeft de Inspecteur zich voor alle hiervoor in 2.1.1 vermelde aanslagen beroepen op de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast. Hij heeft zich voor alle in geschil zijnde jaren op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en daartoe aangevoerd dat de administratie van de VOF dusdanig onbetrouwbaar is dat deze niet kan dienen als grondslag voor de jaarlijkse omzet- en winstberekening.
2.2.1 Het Hof heeft geoordeeld dat de administratie van de VOF niet kan dienen als grondslag voor de omzet- of winstberekening. Op grond van hetgeen de Inspecteur in de onderhavige procedure heeft aangevoerd, in het bijzonder de bevindingen van het boekenonderzoek dat ten tijde van de hiervoor in 2.1.2 bedoelde uitspraak van het gerechtshof Den Haag nog niet was afgerond, is het Hof op dit punt dus tot een andere conclusie gekomen dan het gerechtshof Den Haag in de eerdere procedure over de informatiebeschikking.
2.2.2 Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de Inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de omzet respectievelijk de winst, waarna belanghebbende aannemelijk dient te maken dat en waarom zijn omzet respectievelijk winst lager is dan door de Inspecteur is berekend. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur in eerste instantie zijn schatting van de omzet van de VOF en de winst van belanghebbende voldoende gemotiveerd, en heeft belanghebbende hiertegenover niet aannemelijk gemaakt dat en waarom die omzet respectievelijk die winst lager is dan door de Inspecteur is berekend. Het Hof heeft daarom de schatting van de niet aangegeven omzet en winst door de Inspecteur geaccepteerd. Op basis daarvan is het Hof tot het oordeel gekomen dat belanghebbende voor de in geschil zijnde jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de Inspecteur zich terecht heeft beroepen op de omkering en de verzwaring van de bewijslast.
2.2.3 Met betrekking tot de hiervoor in 2.1.1 bedoelde boeten heeft het Hof geoordeeld dat aannemelijk is dat belanghebbende aanzienlijke inkomsten heeft genoten en dat hij, door deze inkomsten niet in zijn aangiften voor de jaren 2012 tot en met 2016 op te nemen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat van hem in die jaren te weinig belasting zou worden geheven.