2.1.1 Belanghebbende houdt alle certificaten van aandelen in een houdstervennootschap (hierna: de BV). Deze certificaten zijn uitgegeven door een stichting administratiekantoor die op haar beurt alle aandelen in de BV houdt.
2.1.2 De toelichting op de geconsolideerde jaarrekening voor het jaar 2010 van de BV vermeldt onder de vorderingen een rekening-courantvordering op belanghebbende als “rekening-courant directie”, en onder de langlopende vorderingen een vordering uit hoofde van een hypothecaire geldlening aan belanghebbende als “hypothecaire lening u/g directie” (hierna tezamen: de geldverstrekkingen). Per 31 december 2010 bedragen deze posten € 578.414 respectievelijk € 225.000. De rekening-courantschuld van belanghebbende aan de BV is gedurende een reeks van jaren opgelopen. De post “hypothecaire lening u/g directie” betreft een lening die in het boekjaar 2008 door de BV aan belanghebbende is verstrekt.
2.1.3 De Inspecteur en de toenmalige gemachtigde van belanghebbende hebben een convenant gesloten met betrekking tot zogenoemd horizontaal toezicht door de Belastingdienst ten aanzien van cliënten van die gemachtigde. Vanaf 1 september 2011 vallen belanghebbende en de BV onder dit horizontaal toezicht. Op 29 april 2012 heeft de toenmalige gemachtigde namens belanghebbende de aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2010 ingediend (hierna: de aangifte IB/PVV 2010). In de aangifte IB/PVV 2010 is uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning vermeld.
De Inspecteur heeft de aangifte IB/PVV 2010 behandeld als een aangifte afkomstig van een zogenoemde convenantklant. Met dagtekening 13 december 2012 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 vastgesteld in overeenstemming met die aangifte.
2.1.4 Op 4 juni 2013 heeft de BV de aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 ingediend. In deze aangifte zijn de geldverstrekkingen vermeld. Tijdens de behandeling van die aangifte is de Inspecteur op de hoogte geraakt van de schuldpositie van belanghebbende bij de BV. Naar aanleiding van deze informatie heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat in het jaar 2010 een uitdeling van de BV aan belanghebbende in aanmerking moet worden genomen tot een bedrag van € 803.414, namelijk de som van de hiervoor in 2.1.2 vermelde bedragen van de geldverstrekkingen per eind 2010. De Inspecteur heeft daarom de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Voorts heeft hij in dit verband aan belanghebbende een vergrijpboete als bedoeld in artikel 67e AWR opgelegd.
2.2.1 Voor het Hof heeft belanghebbende in de eerste plaats betoogd dat een in het kader van horizontaal toezicht gesloten convenant leidt tot het in rechte te beschermen vertrouwen dat de aangifte zal worden gevolgd zonder correctie. Het Hof heeft dit betoog verworpen. Volgens het Hof schept een convenant weliswaar wederzijds begrip en vertrouwen, maar dat gaat niet zover dat daarmee het vertrouwen is gewekt dat de Inspecteur geen correcties mag aanbrengen en dat het bedrag van de geldverstrekkingen niet zou kunnen worden aangemerkt als een uitdeling in het jaar 2010.
2.2.2 Voor het Hof was verder in geschil of en, zo ja, tot welk bedrag een bij belanghebbende te belasten uitdeling in aanmerking moet worden genomen. Bij de beoordeling of het gehele bedrag van de schuld aan de BV een uitdeling in het jaar 2010 vormt, heeft het Hof vooropgesteld dat de situatie zich kan voordoen dat bij een oplopende schuld aan een vennootschap die uitsluitend het gevolg is van kasopnames voor privédoeleinden door haar aandeelhouder, op zeker tijdstip moet worden geconcludeerd dat de vennootschap feitelijk haar rechten als schuldeiser heeft prijsgegeven, ofwel vrijwillig ofwel omdat de aandeelhouder niet meer in staat moet worden geacht de schuld te kunnen terugbetalen. In die situatie is op dat tijdstip sprake van een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder ter grootte van de gehele schuld, omdat de aandeelhouder de geleende gelden dan definitief heeft onttrokken aan het vermogen van de vennootschap. Dan doet zich dus naar het oordeel van het Hof in zoverre een bevoordeling voor van de aandeelhouder door de vennootschap en is sprake van een winstuitdeling, indien de aandeelhouder en de vennootschap zich bewust zijn of redelijkerwijs bewust hebben moeten zijn van die bevoordeling.
Naar het oordeel van het Hof doet die situatie zich hier in 2010 voor, ook al had belanghebbende oorspronkelijk de bedoeling en ook de mogelijkheid de door de BV verstrekte gelden terug te betalen. Daardoor vormt volgens het Hof het gehele bedrag van de schuld aan de BV een bij belanghebbende belaste winstuitdeling. In dit verband heeft het Hof in aanmerking genomen dat (i) de schuld in 2010 aanzienlijk toeneemt door privébestedingen van belanghebbende, (ii) het in 2010 steeds duidelijker wordt dat de consumptieve bestedingen van belanghebbende structureel aanzienlijk hoger zijn dan de inkomsten die hij geniet, (iii) het niet aannemelijk is dat in 2010 daadwerkelijk afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de schulden, (iv) belanghebbende in privé nauwelijks vermogen heeft waarmee de schuld afgelost zou kunnen worden, en (v) belanghebbende na 2010 de schuld aan de BV, zonder noemenswaardige zekerheden, explosief heeft laten stijgen. Het is daarom niet meer aannemelijk dat de schulden nog kunnen of zullen worden afgelost, en belanghebbende en de BV moeten zich daarvan ook bewust zijn geweest, aldus nog steeds het Hof.
2.2.3 Tot slot was voor het Hof in geschil of het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende zelf dermate lichtvaardig gehandeld dat hem grove schuld kan worden verweten. Belanghebbende was zich immers bewust van de onttrekking. Het Hof heeft hiertoe verwezen naar de hiervoor in 2.2.2 weergegeven omstandigheden.
Daaraan doet naar het oordeel van het Hof niet af dat belanghebbende bij het indienen van de aangifte IB/PVV 2010 gebruik heeft gemaakt van een gerenommeerd kantoor. Hij heeft namelijk verzuimd de zorg te betrachten die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd bij de samenwerking met dit kantoor. Gelet op de hoogte van het onttrokken bedrag had belanghebbende informatie over de geldverstrekkingen moeten verstrekken aan de toenmalige gemachtigde, maar hij heeft dit klaarblijkelijk niet gedaan. Bij zulke hoge bedragen had bovendien ook mogen worden verwacht dat belanghebbende enige controle zou uitoefenen op het werk van de toenmalige gemachtigde, maar hij heeft kennelijk geen enkele controle daarop uitgeoefend, aldus het Hof.