De tekst van art. 6:5, aanhef en onder c, Wvggz biedt geen steun aan de opvatting dat zorg die is verleend op basis van een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in art. 14a Wet Bopz (oud), buiten beschouwing moet worden gelaten bij de berekening op de voet van art. 6:5, aanhef en onder c, Wvggz van de termijn van vijf jaar aaneengesloten gedwongen zorg die is vereist om op basis van de Wvggz een zorgmachtiging voor twee jaar te kunnen verlenen. Uit de passage in de wetsgeschiedenis van de zogeheten Spoedreparatiewet Wvggz en Wzd1 die wordt aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.42, valt veeleer af te leiden dat de wetgever voor ogen heeft gestaan dat de rechter bij de berekening op de voet van art. 6:5, aanhef en onder c, Wvggz, elke vorm van gedwongen zorg die is verleend op grond van de Wvggz of de Wet Bopz (oud) dan wel door middel van plaatsing op grond van art. 37 (oud) Wetboek van Strafrecht, in aanmerking neemt.
Voorts volgt uit de regeling van de voorwaardelijke machtiging van art. 14a Wet Bopz (oud) dat daarbij werd voorzien in gedwongen zorg als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder c, Wvggz. Het verlenen van een voorwaardelijke machtiging was immers slechts mogelijk onder de voorwaarde dat de betrokkene zich onder behandeling stelde van de behandelend psychiater, overeenkomstig het daartoe opgestelde behandelingsplan (art. 14a leden 5 en 6 Wet Bopz (oud)). Indien de betrokkene zich niet hield aan de hem opgelegde voorwaarden, kon de geneesheer-directeur op grond van art. 14d Wet Bopz (oud) besluiten tot opneming van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, in voorkomend geval tegen de wil van de betrokkene.
Dat art. 19 Wet Bopz (oud) op een ander uitgangspunt berust dan art. 6:5 Wvggz, legt in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal.
Een en ander is grond om te aanvaarden dat bij de berekening op de voet van art. 6:5, aanhef en onder c, Wvggz van het aantal jaren aaneengesloten gedwongen zorg, ook zorg die is verleend op basis van een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in art. 14a Wet Bopz (oud), in aanmerking wordt genomen. De hiervoor in 3.2.1 bedoelde klacht faalt dan ook.