In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de opdrachtgever], die een agrarisch bedrijf in Marknesse heeft, heeft in het voorjaar van 2009 aan Bouwkundig Ontwerpbureau [bouwkundig ontwerpbureau] (hierna: [bouwkundig ontwerpbureau]) opdracht gegeven voor een bouwkundig ontwerp voor de bouw van een opslagloods op zijn bedrijfsterrein.
(ii) In december 2009 heeft [de opdrachtgever] opdracht gegeven aan [bouwkundig adviseur] om de statische berekeningen te maken ten behoeve van dit ontwerp. Deze berekeningen zijn onder meer nodig om een bouwvergunning te kunnen krijgen. [bouwkundig adviseur] heeft de berekeningen in februari 2010 aangeleverd.
(iii) [de opdrachtgever] heeft Bouwbedrijf [aannemer] (hierna: [aannemer]) in juni 2010 opdracht gegeven de loods te bouwen. [aannemer] is in juli 2010, nadat de bouwvergunning was verleend, met de bouw begonnen. De loods is in september 2010 opgeleverd.
(iv) Op enig moment, volgens [de opdrachtgever] vanaf 2011, zijn er problemen met de constructie van de loods ontstaan. Er ontstonden scheuren en verzakkingen.
(v) [de opdrachtgever] heeft onderzoeksbureau [onderzoeksbureau 1] (hierna: [onderzoeksbureau 1]) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de problemen aan de loods. [onderzoeksbureau 1] heeft op 19 december 2014 schriftelijk gerapporteerd. Ten behoeve van het onderzoek van [onderzoeksbureau 1] heeft [bouwkundig adviseur] nieuwe statische berekeningen gemaakt.
(vi) [de opdrachtgever] heeft in 2017 bij de rechtbank Overijssel een procedure aanhangig gemaakt tegen [bouwkundig ontwerpbureau], waarin hij aanspraak maakte op vergoeding van de door hem geleden schade vanwege de verzakkingen van de loods. Volgens [de opdrachtgever] heeft [bouwkundig adviseur] in 2010 fouten gemaakt bij de statische berekeningen en is [bouwkundig ontwerpbureau] op grond van art. 6:76 BW voor de fouten van haar hulppersoon [bouwkundig adviseur] aansprakelijk. [bouwkundig ontwerpbureau] heeft [bouwkundig adviseur] in die procedure in vrijwaring opgeroepen. De rechtbank Overijssel heeft de vordering van [de opdrachtgever] op [bouwkundig ontwerpbureau] in haar vonnis van 29 augustus 2018 afgewezen, omdat [bouwkundig adviseur] geen hulppersoon van [bouwkundig ontwerpbureau] is. Op 27 maart 2019 heeft die rechtbank de vrijwaringsvordering ook afgewezen.
(vii) Bij brief van 28 januari 2019 heeft de advocaat van [de opdrachtgever] [bouwkundig adviseur] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade ten gevolge van door [bouwkundig adviseur] gemaakte fouten in de statische berekeningen uit 2010.