Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2024:1288

Hoge Raad
24-09-2024
24-09-2024
22/03663
In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2022:3354
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:622
Strafrecht
Cassatie

Verduistering van geldbedrag (in totaal € 82.094,27), meermalen gepleegd, art. 321 Sr. 1. Post-Keskin, overleden getuige. Heeft hof verklaringen van inmiddels overleden getuige (aangever) voor bewijs kunnen gebruiken, terwijl verdediging t.a.v. die getuige niet ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen? 2. Vordering benadeelde partij. Kon hof de verdachte veroordelen in proceskosten van b.p.?

Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Door verdachte betwist onderdeel van verklaring van aangever dat verdachte met notariële volmacht niet het recht verkreeg zich vermogen van aangever toe te eigenen op wijze zoals tlgd., vindt niet alleen steun in tekst van die volmacht en in gedragingen van aangever waaruit kan worden afgeleid dat volmacht niet met die bedoeling is opgesteld, maar ook in gedragingen van verdachte zelf die erop wijzen dat ook zij volmacht kennelijk niet als zodanig heeft opgevat. Gelet hierop is oordeel hof dat bewezenverklaring niet in beslissende mate steunt op verklaring(en) van aangever niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Met zijn overwegingen dat “voor bewijs gebezigde verklaring van aangever op essentiële punten steun [vindt] in verklaringen van andere getuige, die van verdachte en in overige b.m., zodat het verklaring van aangever geloofwaardig acht” resp. dat “niet aannemelijk is geworden dat verdachte o.b.v. relatie die zij met aangever had onbeperkt gelden mocht onttrekken aan vermogen van aangever louter om zichzelf daarmee te bevoordelen”, waarbij hof mede heeft betrokken dat “verdachte zelf ambivalent over haar relatie met aangever heeft verklaard” , heeft hof voorts blijk gegeven betrouwbaarheid van verklaring van aangever te hebben onderzocht in samenhang met overig bewijsmateriaal en in licht van betwisting van die verklaring door verdachte. Dat hof bij zijn oordeel dat ontbreken van ondervragingsmogelijkheid voldoende wordt gecompenseerd daarnaast acht heeft geslagen op i.h.k.v. civiele procedure plaatsgevonden comparitie van partijen, maakt oordeel niet onbegrijpelijk. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat hof verder nog heeft geoordeeld dat overlijden van aangever een goede reden vormt voor het niet kunnen uitoefenen van ondervragingsrecht, is kennelijk oordeel hof dat procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.

Ad 2: Oordeel hof dat verdachte als “in het ongelijk gestelde partij” kan worden aangemerkt en dat b.p. daarom aanspraak heeft op vergoeding van zijn proceskosten is, gelet op afwijzing van vordering b.p., zonder nadere motivering niet begrijpelijk. HR zal zaak zelf afdoen.

Wat betreft kosten van procedure in eerste aanleg, ziet HR in omstandigheid dat vordering b.p. in lopende civiele procedure nog niet onherroepelijk was toegewezen op moment dat b.p. vordering indiende, maar dat deze vordering in civiele procedure uiteindelijk wel (grotendeels) toewijsbaar is gebleken en onherroepelijk is toegewezen, aanleiding kosten van die procedure in e.a. te compenseren, in die zin dat iedere partij eigen kosten draagt.

Voor procedure in hoger beroep geldt dat oordeel over vordering b.p. in civiele procedure al wel onherroepelijk was op het moment dat b.p. vordering handhaafde. Dat brengt mee dat hof vordering van b.p. niet-ontvankelijk had moeten verklaren v.zv. civiele rechter al over die vordering had geoordeeld. Dit en omstandigheid dat hof heeft afgewezen wat b.p. nog in aanvulling op al door civiele rechter beoordeelde vordering heeft gevorderd, brengt mee dat HR b.p. zal veroordelen in proceskosten van verdachte in h.b.

Volgt partiële vernietiging t.a.v. veroordeling verdachte in proceskosten b.p. HR doet zaak zelf af.

Rechtspraak.nl
Notamail 2024/226
Sdu Nieuws Personen- en familierecht 2024/550
SR-Updates.nl 2024-0209
NJB 2024/2040
RvdW 2024/906

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/03663

Datum 24 september 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 september 2022, nummer 20-000809-21, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L.E. Marchal, advocaat in Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.

Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft R.C. Breuls, advocaat in Geleen, een verweerschrift ingediend.

De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover de verdachte daarbij in de proceskosten is veroordeeld, tot veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan de bestreden uitspraak begroot op nihil en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht op een eerlijk proces de verklaringen van [benadeelde] voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl de verdediging ten aanzien van die, inmiddels overleden, getuige niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen.

2.2

Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 4.

3. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vijfde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4 Beoordeling van het zesde cassatiemiddel

4.1

Het cassatiemiddel komt op tegen de beslissing van het hof dat de verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde] .

4.2.1

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“zij meermalen in de periode van 1 januari 2017 tot 14 juli 2017 in Nederland en België en Duitsland opzettelijk een geldbedrag (in totaal ter hoogte van € 82.094,27), toebehorende aan [benadeelde] , en welk goed zij, verdachte, telkens anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als (financieel) gevolmachtigde, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.”

4.2.2

Het hof heeft over de vordering van de benadeelde partij overwogen:

“De benadeelde partij [benadeelde] , namens de erven van [benadeelde] , heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, bestaande uit een bedrag van € 195.317,85 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de benadeelde partij proceskosten ad € 15.388,66 gevorderd. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 195.236,83 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd, met dien verstande dat de benadeelde partij de vordering blijkens het ingevulde wensenformulier d.d. 8 april 2022 heeft verlaagd tot een bedrag van € 24.418,98, nu een bedrag ad € 170.817,85 waartoe de verdachte bij het civiele vonnis van 7 augustus 2019 is veroordeeld inmiddels is geïncasseerd. Voorts wordt door de benadeelde partij in hoger beroep afgezien van de in eerste aanleg gevorderde immateriële schade. De opgevoerde proceskosten ad € 15.388,66 worden volgens het wensenformulier geheel gehandhaafd.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering nader aangepast en toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat het bedrag van € 170.817,85 inderdaad is betaald en dat de gevorderde proceskosten door de civiele rechter deels zijn toegewezen.
De advocaat heeft gesteld dat van het oorspronkelijke bedrag aan proceskosten ad € 15.388,66 thans nog een bedrag resteert van:
€ 15.388,66 minus:
- € 1.022,33 aan door [benadeelde] voorgeschoten kosten voor de deskundige;
- € 6.828,00 aan salaris advocaat (het hof begrijpt: ten behoeve van het optreden in de civiele procedure);
- € 1.258,00 aan beslagkosten;
- € 1.707,00 aan een verzoekschrift;
- € 770,08 aan explootkosten
= € 3.803,25.
De advocaat heeft verzocht dit bedrag niet als proceskosten, maar als materiële schade toe te wijzen. Daarnaast is - naar het hof begrijpt - verzocht de verdachte te veroordelen in de proceskosten conform het liquidatietarief.

Het hof begrijpt de vordering aldus dat thans een bedrag van (€ 24.418,98 + € 3.803,25 =) € 28.222,23 aan materiële schade wordt gevorderd.

Het hof overweegt hierover als volgt. Uit het vonnis van de civiele rechter d.d. 7 augustus 2019 volgt dat volgens de civiele rechter een totaalbedrag van € 195.317,85 aan de basisrekening van [benadeelde] is onttrokken. De civiele rechter heeft daarvan een bedrag van € 24.500 afgetrokken aan ‘gelden die binnen het bereik vallen van normale kosten voor leven en verzorging van [benadeelde] en kosten van verschillende etentjes’.

Het thans nog gevorderde benadelingsbedrag van € 24.418,98 wordt - zo begrijpt het hof - gevormd door het bedrag dat in de gevoerde civiele procedure niet door de civiele rechter is toegewezen nu dit (naar schatting van de civiele rechter) bestaat uit geld dat binnen het bereik valt van normale kosten voor leven en verzorging van [benadeelde] en de kosten van verschillende etentjes. Nu de civiele rechter hierover inmiddels onherroepelijk ten gronde heeft beslist en bovendien het hof ‑ zoals hiervoor overwogen ‑ dit bedrag (afgerond € 24.500) ook in de strafrechtelijke procedure niet beschouwt als door de benadeelde geleden nadeel uit het bewezenverklaarde, dient de vordering in zoverre te worden afgewezen.

Ten aanzien van de resterende gevorderde schade ad € 3.803,25 ‑ waarvan niet concreet gemaakt of onderbouwd is waarop het precies ziet ‑ overweegt het hof als volgt. Ook hier staat voorop dat de civiele rechter over de in de civiele procedure gevorderde proceskosten reeds onherroepelijk ten gronde heeft beslist. Ingevolge artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij zich in hoger beroep slechts voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. Uit voornoemde bepaling blijkt dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen. Nu namens de benadeelde partij, in eerste aanleg en in hoger beroep vertegenwoordigd door een advocaat, is aangevoerd dat de in eerste aanleg gevorderde proceskosten thans als materiële schade dienen te worden aangemerkt, is sprake van een verhoging van de in eerste aanleg opgevoerde schade. Derhalve zal het hof ook dit gedeelte van de vordering afwijzen.

Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.

Het hof is van oordeel dat in het kader van de vaststelling van de proceskostenveroordeling aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Voor de rechtsgang in eerste aanleg wordt bij een vordering met een hoofdsom tussen € 195.000,00 en € 390.000,00 in de regel € 2.491,00 per punt als salaris toegekend (tarief VI, zoals dat gold ten tijde van het wijzen van het vonnis door de rechtbank). De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door haar advocaat indienen van de vordering en één voor de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg.

Voor de rechtsgang in hoger beroep geldt, nu de vordering in hoger beroep is verlaagd tot een bedrag van € 28.222,23, een tarief van € 1.442,00 per punt (tarief III conform principaal appèl rechtbank op hof, zoals dat heden geldt). De benadeelde partij komt één punt toe, namelijk voor de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in hoger beroep.

Op basis van het voorgaande zal het hof een bedrag van € 4.982,00 (eerste aanleg) plus een bedrag van € 1.442,00 (hoger beroep), zijnde in totaal een bedrag van € 6.424,00 aan proceskosten toekennen.”

4.3

Het hof heeft in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij afgewezen en de verdachte als de ‘in het ongelijk gestelde partij’ veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.

4.4

Het oordeel van het hof dat de verdachte als de ‘in het ongelijk gestelde partij’ kan worden aangemerkt en dat de benadeelde partij daarom aanspraak heeft op vergoeding van zijn proceskosten is, gelet op de afwijzing van de vordering van de benadeelde partij, zonder nadere motivering niet begrijpelijk.

4.5.1

Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen.

4.5.2

Wat betreft de kosten van de procedure in eerste aanleg, ziet de Hoge Raad in de omstandigheid dat de vordering van de benadeelde partij in de lopende civiele procedure nog niet onherroepelijk was toegewezen op het moment dat de benadeelde partij de vordering indiende, maar dat deze vordering in de civiele procedure uiteindelijk wel (grotendeels) toewijsbaar is gebleken en onherroepelijk is toegewezen, aanleiding de kosten van die procedure in eerste aanleg te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.5.3

Voor de procedure in hoger beroep geldt dat het oordeel over de vordering van de benadeelde partij in de civiele procedure al wel onherroepelijk was op het moment dat de benadeelde partij de vordering handhaafde. Dat brengt mee dat het hof de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk had moeten verklaren voor zover de civiele rechter al over die vordering had geoordeeld. Dit en de omstandigheid dat het hof heeft afgewezen wat de benadeelde partij nog in aanvulling op de al door de civiele rechter beoordeelde vordering heeft gevorderd, brengt mee dat de Hoge Raad de benadeelde partij zal veroordelen in de proceskosten van de verdachte in hoger beroep.

5 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover de verdachte daarin is veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde] ;

- compenseert de proceskosten in eerste aanleg, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van het geding in hoger beroep door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan de bestreden uitspraak begroot op nihil;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.