Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 56 van de Uitleveringswet:
“1. In gevallen waarin krachtens deze wet een beslissing omtrent de vrijheidsbeneming kan of moet worden genomen, kan worden bevolen dat die vrijheidsbeneming voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst totdat de officier van justitie overeenkomstig artikel 36 in kennis is gesteld van de beslissing van Onze Minister waarbij de uitlevering is toegestaan. De te stellen voorwaarden mogen alleen strekken ter voorkoming van vlucht.
2. Op bevelen krachtens het vorige lid gegeven door de rechtbank, dan wel door de rechter-commissaris, zijn de artikelen 80 - met uitzondering van het tweede lid - en 81-88 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.”
- Artikel 87 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris of van de rechtbank tot schorsing, of tot wijziging van een beslissing tot schorsing, staat voor de officier van justitie uiterlijk veertien dagen daarna hoger beroep bij de rechtbank, onderscheidenlijk het gerechtshof, open.
2. De verdachte die aan de rechtbank schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, kan eenmaal van een afwijzende beslissing op dat verzoek bij het gerechtshof in hoger beroep komen, uiterlijk drie dagen na de betekening. De verdachte die in hoger beroep is gekomen van een afwijzende beslissing op een verzoek om schorsing, kan niet daarna van een afwijzing van een verzoek om opheffing in hoger beroep komen. De verdachte die in hoger beroep is gekomen van een afwijzende beslissing op een verzoek om opheffing kan niet daarna van een afwijzing van een verzoek om schorsing in hoger beroep komen.
3. Op het hoger beroep wordt zo spoedig mogelijk beslist.”
- Artikel 65 leden 1 en 2 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS):
“1. In gevallen waarin krachtens deze wet een beslissing omtrent de voorlopige vrijheidsbeneming van een veroordeelde kan of moet worden genomen, kan worden bevolen dat die vrijheidsbeneming voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst.
2. Op bevelen krachtens het vorige lid gegeven door de rechtbank, dan wel door de rechter-commissaris zijn de artikelen 80-88 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.”