Art. 18 lid 1 (oud) RWN bepaalde, voor zover in deze zaak van belang, dat omtrent verzoeken zoals bedoeld in art. 17 RWN, het openbaar ministerie wordt gehoord. Ten aanzien van de vraag of de Staat belanghebbende is bij een verzoek op de voet van art. 17 RWN heeft de Hoge Raad in 1988, dus toen art. 18 lid 1 (oud) RWN nog gold, het volgende overwogen:3
“Bij de vraag of iemand al dan niet het Nederlanderschap bezit is, reeds in verband met tal van wettelijke regelingen, het algemeen belang altijd nauw betrokken. Daarom is de Staat de meest aangewezene om, zo daartoe aanleiding is, zich in het algemeen belang te verzetten tegen toewijzing van een verzoek als in art. 17 bedoeld.
Daar komt nog bij dat ingevolge art. 19 van genoemde Rijkswet aan een onherroepelijk geworden beschikking, gegeven met toepassing van art. 17, elk met de uitvoering van enige wettelijke regeling belast orgaan gebonden is.
Tegen deze achtergrond moet de Staat worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 18 en van de art. 429f en 429h Rv, die ingevolge evengenoemde bepaling te dezen van toepassing zijn.
Weliswaar is de tussenkomst van het OM voorgeschreven en wordt daarover in de MvA op het ontwerp van de Rijkswet opgemerkt:
‘Daardoor is verzekerd dat — zo nodig — het oordeel van de administratie tot gelding kan komen. Niets belet overigens, dat in de procedure een ambtenaar van het Ministerie van Justitie als deskundige wordt gehoord’ (Bijl. Hand. II 1982–1983, 16947 (R 1181) nr. 7, p. 33),
maar dat doet aan het vorenoverwogene niet af. Het OM wordt gehoord, maar is noch vertegenwoordiger van de Staat noch belanghebbende en de in art. 18 lid 2 voorziene beroepsregeling stelt dan ook voor het OM beroep in cassatie niet open. Wat er ook verder zij van de in het citaat voorgestelde mogelijkheden om het standpunt van de Staat ter kennis van de rechter te brengen, zij zijn in ieder geval ontoereikend te achten. Bezwaarlijk kan worden aangenomen dat op die manier de Staat zou worden beknot in de mogelijkheid welke deze aan zijn eerder omschreven positie ontleent om als belanghebbende op te treden. De tekst van de wet noopt daartoe niet, evenmin als de wetsgeschiedenis, voormeld citaat daarbij inbegrepen.”