Wet WOZ; artikel 40, lid 2; gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen; Awb; artikel 7:4, lid 4; afschriften van stukken zonder inzage te hebben genomen in de zaak betrekking hebbende stukken?
Rechtspraak.nl NDFR Nieuws 2024/487 V-N Vandaag 2024/585 V-N 2024/14.19 met annotatie van Redactie NLF 2024/0686 met annotatie van Peter van der Muur NJB 2024/714 NTFR 2024/575 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer BNB 2024/43 Belastingblad 2024/148 met annotatie van J.C. Scherff JB 2024/74 Viditax (FutD) 2024031525 FutD 2024-0654
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE RAALTE
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 november 2022, nr. BK-ARN 22/005191, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (hierna: de heffingsambtenaar) en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nr. AWB 20/2343) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.
1 Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het College heeft na indiening van de motivering van het beroep in cassatie een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft een verweerschrift ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
2.1
Bij beschikking is de WOZ-waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2020 vastgesteld. Daarbij is voor dat jaar tevens een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd.
2.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor in 2.1 genoemde beschikking en aanslag. Daarbij is de heffingsambtenaar verzocht om de grondstaffel, de taxatiekaart met vermelding van KOUDV- en liggingsfactoren van de onroerende zaak en de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten (hierna gezamenlijk aangeduid als: de gevraagde gegevens) te verstrekken.
2.3
De heffingsambtenaar heeft de gevraagde gegevens niet in de bezwaarfase verstrekt. De heffingsambtenaar heeft wel de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder de gevraagde gegevens, voor belanghebbende ter inzage gelegd als bedoeld in artikel 7:4, lid 2, Awb. Belanghebbende heeft van het recht op inzage geen gebruik gemaakt.
3 Procedure voor het Hof
3.1
Voor het Hof was onder meer in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de gevraagde gegevens had moeten toezenden.
3.2
Het Hof heeft allereerst geoordeeld dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van zijn recht om te worden gehoord. De heffingsambtenaar was daarom gehouden om op grond van artikel 7:4, lid 4, Awb, eventueel tegen vergoeding van ten hoogste de kosten, de gevraagde gegevens toe te zenden, aldus het Hof.
3.3
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de gevraagde gegevens tevens zijn aan te merken als gegevens die de heffingsambtenaar op de voet van artikel 40, lid 2, Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende had moeten toezenden.
4 Beoordeling van de klachten
4.1
De klachten komen onder meer op tegen het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ gehouden was de gevraagde gegevens toe te zenden. In zoverre falen de klachten op de gronden zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 van het arrest van 18 augustus 2023.2
4.2.1
De klachten zijn voorts gericht tegen het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof. In zoverre zijn de klachten terecht voorgesteld. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 7:4, lid 4, Awb blijkt dat het in die bepaling voorziene recht op afschrift van stukken, waarop belanghebbende zich beroept, in de wet is neergelegd in aansluiting op het inzagerecht als bedoeld in artikel 7:4, lid 2, Awb.3 Hieruit moet worden afgeleid dat op de voet van artikel 7:4, lid 4, Awb geen recht bestaat op afschriften van stukken indien, zoals in dit geval, geen gebruik is gemaakt van het hiervoor bedoelde inzagerecht.
4.2.2
Aangezien belanghebbende is gehoord, maar geen gebruik heeft gemaakt van haar inzagerecht, was de heffingsambtenaar niet gehouden om op de voet van artikel 7:4, lid 4, Awb de gevraagde gegevens toe te zenden. Het andersluidende oordeel van het Hof is onjuist.
4.2.3
Ten overvloede merkt de Hoge Raad op dat aan het in artikel 7:4, lid 4, Awb bedoelde recht van de belanghebbende om afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken te verkrijgen, niet alleen uitvoering kan worden gegeven door het – ten kantore van het bestuursorgaan – overhandigen van de desbetreffende afschriften aan de belanghebbende, maar ook op andere wijze, bijvoorbeeld door het toezenden van die afschriften aan de belanghebbende, al dan niet langs elektronische weg. Het is aan het bestuursorgaan om een keuze te maken op welke wijze afschriften van stukken worden verstrekt aan de belanghebbende die gebruik maakt van zijn recht op inzage. Bij het maken van die keuze dient het bestuursorgaan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen.4
4.2.4
Hoewel de klachten in zoverre terecht zijn voorgesteld, kunnen zij niet tot cassatie leiden, aangezien het Hof met juistheid heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar reeds op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ was gehouden de gevraagde gegevens toe te zenden.
4.3
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
5 Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6 Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte wordt een griffierecht geheven van € 548.