De verdachte is voor overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) op 7 november 2020, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 28 uur, subsidiair 14 dagen hechtenis. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
“Het hof overweegt dat de verdachte een auto heeft bestuurd ondanks dat hij daartoe op dat moment niet bevoegd was, omdat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Dergelijke beslissingen van het CBR hebben tot doel de verkeersveiligheid te bevorderen. De verdachte, die van de ongeldigverklaring op de hoogte was, heeft zich hier niets van aangetrokken.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van 21 december 2021, waaruit blijkt dat verdachte in juli 2021 tweemaal onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige. De opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van in totaal 6 weken zijn reeds ten uitvoer gelegd. Deze veroordelingen hebben verdachte niet weerhouden om opnieuw met een ongeldig verklaard rijbewijs een personenauto te besturen. Dit weegt het hof sterk in het nadeel van verdachte.”