Mishandeling van bewoonster van verzorgingstehuis, art. 300.1 Sr. Vrijspraak in eerste aanleg. Bewijsklachten t.a.v. voorwaardelijk opzet en gebruik voor bewijs van getuigenverklaring. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Oordeel van hof dat bewezenverklaarde duw, waarvoor verdachte naar aangeefster toe liep, van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat verdachte daarmee (minst genomen) bewust aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster daardoor pijn en/of letsel zou worden toegebracht, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Verder heeft hof uitgebreid gemotiveerd waarom het verklaring van getuige betrouwbaar acht. Daarop gebaseerd oordeel van hof dat verklaring van getuige voor bewijs kan worden gebruikt, is (mede gelet op vrije selectie en waardering van bewijs door feitenrechter) niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 maart 2022, nummer 22-000818-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.
3 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van dertig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2024.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: