In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene woont sinds 2021 in een woonvoorziening die deel uitmaakt van een bij de instelling behorende accommodatie in de zin van art. 1:1 lid 1, onder b, Wvggz.
(ii) De rechtbank heeft bij beschikking van 19 oktober 20231 ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 19 oktober 2024. In de beschikking is bepaald dat bij wijze van verplichte zorg onder meer de maatregel van ‘opnemen in een accommodatie’ kan worden getroffen, indien de situatie dit vergt.
(iii) De zorgverantwoordelijke psychiater heeft, na diverse waarschuwingen aan betrokkene, bij brief van 27 augustus 2024 aan betrokkene meegedeeld dat hij wegens zijn gedrag per 24 september 2024 zal worden ontslagen uit de instelling.
(iv) Betrokkene heeft bij brief van 5 september 2024 tegen het hiervoor onder (iii) genoemde besluit een klacht ingediend bij de Regionale Klachtencommissie Wvggz West en Midden Brabant (hierna: de klachtencommissie).
(v) De klachtencommissie heeft bij uitspraak van 11 september 2024 zich onbevoegd verklaard en geoordeeld dat de klacht niet ontvankelijk is, op de grond – kort gezegd – dat betrokkene opkomt tegen een ontslag uit een vrijwillige woonvorm, zodat de Wvggz niet van toepassing is.
(vi) De rechtbank heeft bij beschikking van 18 september 20242 opnieuw ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend, waarin is bepaald dat bij wijze van verplichte zorg onder meer de maatregel van ‘opnemen in een accommodatie’ kan worden getroffen.