in het principale beroep:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 december 2023 voor zover het hof daarin: (i) het dictum onder 3.3 van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2022 vernietigt en de vordering tot terugbetaling van € 32.955,60 met wettelijke rente afwijst, (ii) [eiser] veroordeelt tot terugbetaling aan [verweerster] van wat aan haar ter uitvoering van het dictum onder 3.3 van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2022 is voldaan, met wettelijke rente en (iii) bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in het principale hoger beroep draagt;
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2022 voor zover onder 3.3 van het dictum [verweerster] is veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 32.955,60, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [verweerster] in de kosten van de procedure in het principale hoger beroep, aan de zijde van [eiser] begroot op € 343,-- aan verschotten en € 4.593,-- voor salaris;
- veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de [eiser] begroot op € 361,-- aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de [eiser] begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 11 april 2025.