GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
HUNTINGTON INGALLS INCORPORATED,
gevestigd in Newport News, Virginia, Verenigde Staten,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. A.C.A. Gonzales,
BONAIRE PETROLEUM CORPORATION N.V.,
gevestigd in Bonaire,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. S.M. Saleh.
Partijen zullen hierna Huntington en Bopec worden genoemd.
2 De feiten
In dit vonnis wordt het volgende als vaststaand aangenomen:
a. a) Huntington heeft een vordering op de republiek Venezuela in verband met het onderhoud en de renovatie van twee fregatten van de Venezolaanse marine. Daarover is tussen Huntington en Venezuela een arbitrageprocedure gevoerd in Brazilië. Bij arbitraal vonnis van 19 februari 2018 is het Ministerie van Defensie van Venezuela veroordeeld circa USD 130 miljoen aan Huntington te betalen.
b) Bij proces-verbaal gedateerd 5 april 2019 heeft de deurwaarder na daartoe door het Gemeenschappelijk Hof op 19 maart 2019 verleend verlof conservatoir derdenbeslag gelegd onder Bopec.
‘op alle olie en olieproducten die eigendom zijn van Venezuela (…) en die door de vennootschappen Petróleos de Venezuela S.A., PDVSA Petroleo S.A., Bonaire Petroleum Corporation N.V., NuStar Terminals Marine Services N.V., NUStar Terminals N.V., NuStar Logistics L.P. en of Nu Star Energy L.P. worden gehouden op de Bonaire Petroleum Corporation Terminal op Bonaire of de NuStar Terminal op St. Eustatius’,
zulks tot verzekering en ter verkrijging van betaling van afgerond USD 146 miljoen. Het proces-verbaal van beslaglegging vervolgt aldus:
‘Dientengevolge heb ik, deurwaarder:
IN CONSERVATOIR BESLAG GENOMEN:
348.410 (…) vaten van 42 U.S. Gallons bevattende het olieproduct “fuel Oil Slurry Isla”
Over welke in beslag genomen inventaris en voorraad door mij, deurwaarder, als gerechtelijke bewaarder onder de voor- en nadelen van de wet bepaald, aangesteld mevrouw Jennifer Jessica Silberie-Henriquez, wonende op Bonaire, die deze taak op zich neemt ten blijke waarvan hij dit proces-verbaal op het oorspronkelijke en de tegelijkertijd vervaardigde afschriften getekend heeft. Dit tegen een bewaarloon van US$ 10,00 per dag’
c) Het proces-verbaal van beslaglegging is op 5 april 2019 aan onder meer Bopec, Venezuela en aan PDVSA betekend.
d) Bij formulier als bedoeld in artikel 475 lid 2 Rv heeft Bopec op 8 april 2019 een verklaring derdenbeslag gedaan. Bopec heeft de zin omcirkeld dat er tussen ondergetekende en de schuldenaar geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van de ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen. Bopec heeft daaraan toegevoegd ‘NB: de republiek Venezuela slaat geen olieproducten op bij Bopec’.
e) Op 10 juli 2019 heeft Huntington een uitspraak van dit Gerecht van 30 januari 2019 aan Bopec doen betekenen waarin aan Huntington verlof is verleend het arbitraal vonnis tegen Venezuela op Bonaire en Sint Eustatius ten uitvoer te leggen.
f) Op 12 augustus 2019 heeft Bopec nogmaals de verklaring van 8 april 2019 afgegeven.
3 De vorderingen
3.1.
Huntington vordert in conventie, na wijziging van eis bij repliek:
i. veroordeling van Bopec een schriftelijke gerechtelijke verklaring af te geven ‘met inachtneming van hetgeen door Huntington in dit verzoekschrift is aangevoerd, namelijk dat de olie eigendom is van Venezuela en door haar op de Bopec Terminal wordt opgeslagen, hetzij rechtstreeks, hetzij middels haar agent PDVSA Petróleo;
ii. benoeming van de deurwaarder als bewaarder van alle op de Bopec Terminal opgeslagen olie en olieproducten die eigendom zijn van Venezuela, waaronder maar niet uitsluitend de op 5 april 2019 beslagen 384.410 vaten van 42 gallons olie en olieproducten, teneinde die goederen te verkopen door een veiling (onder rechterlijke supervisie) en met de opbrengst daarvan de vordering van Huntington of een deel daarvan uit hoofde van het arbitrale vonnis te voldoen;
iii. bepaling dat Bopec eventuele opslagkosten van de beslagen olie niet jegens Huntington in rekening kan brengen.
3.2.
Bopec vordert in reconventie:
i. een verklaring voor recht dat de conservatoire beslagen van 5 april 2019 nietig zijn;
ii. een verklaring voor recht dat dat het beweerdelijk door omzetting van 10 juli 2019 ontstane executoriale beslag nietig is.
3.3.
Partijen hebben verweer gevoerd tegen elkaars vorderingen en vorderen elkaars veroordeling in de proceskosten. Op hun stellingen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Dit is een betwistingsprocedure als bedoeld in artikel 477a lid 2 Rv, waarin Huntington de door Bopec als derde onder wie beslag is gelegd afgelegde verklaring wordt betwist. Bopec is nadat een datum voor vonnis was bepaald in staat van faillissement verklaard. Voor de beoordeling van dit geschil heeft dat geen gevolgen.
4.2.
Bopec heeft zich in de eerste plaats beroepen op een aantal fouten bij de beslaglegging. Zij wijst er op dat aan het beslag waarop Huntington haar vorderingen in dit geding baseert op 5 april 2019 een ander beslag is voorafgegaan. Dat eerste beslag werd in het proces-verbaal van beslaglegging aangeduid als een ‘aandelenbeslag’ (op olie). De opmerkingen van Bopec over dat beslag kunnen buiten beschouwing blijven, omdat dat eerste beslag niet aan de vorderingen van Huntington ten grondslag wordt gelegd.
4.3.
Het door Bopec gesignaleerde gebrek in het gecorrigeerde, tweede conservatoir beslag hiervoor genoemd onder 2 b), kan niet leiden tot haar gevolgtrekking dat dit tweede beslag en de omzetting daarvan op 10 juli 2019 in een executoriaal beslag nietig zijn. Bopec stelt dat een aanzegging als bedoeld in artikel 475 lid 3 Rv ontbreekt. Artikel 475 Rv kent echter (anders dan in Europees Nederland) geen derde lid. Een bevel aan de derde als bedoeld in artikel 475 lid 1 om het verschuldigde of de zaken onder zich te houden op straffe van onwaarde van elke in weerwil van het beslag gedane betaling of afgifte wordt bij conservatoir derdenbeslag niet voorgeschreven. Bovendien heeft het ontbreken van een dergelijk bevel voor Bopec geen nadelige gevolgen gehad.
4.4.
Bopec stelt voorts dat de door Huntington in dit geding betwiste verklaring niet op het tweede beslag zag (het conservatoir derdenbeslag op de olie), maar op het eerste beslag (aandelenbeslag). Die stelling zal worden gepasseerd. Nu Bopec, zoals zij zelf ook stelt, haar verklaring derdenbeslag op 8 april 2019 en 12 augustus 2019 nogmaals aan de deurwaarder heeft afgegeven, moet deze verklaring (mede) worden gezien als een verklaring naar aanleiding van het tweede, gecorrigeerde beslag. Huntington heeft deze verklaring als zodanig mogen beschouwen.
4.5.
Huntington betwist de juistheid van de door Bopec afgegeven verklaring derdenbeslag. Volgens Huntington geldt primair dat de bij Bopec opgeslagen olie in eigendom toebehoort aan Venezuela, waarbij PDVSA (slechts) als agent voor Venezuela optreedt. De olie is volgens Huntington bestemd om door PDVSA, als agent voor Venezuela, te worden geleverd aan China. Subsidiair stelt Huntington met verwijzing naar door haar overgelegde rechtskundige adviezen dat beoordeeld naar het recht van Venezuela als de lex societatis, PDSVA moet worden vereenzelvigd met haar aandeelhouder Venezuela. Meer subsidiair komt PDVSA volgens Huntington geen beroep toe op haar vermeende juridische zelfstandigheid, omdat dit kwalificeert als misbruik van bevoegdheid.
4.6.
Bopec heeft haar verklaring dat tussen haar en Venezuela geen rechtsverhouding bestaat op grond waarvan zij iets aan Venezuela verschuldigd is in dit geding onderbouwd met een cognossement (productie 5 Bopec) en met verwijzing naar het Warehousing and Throughput Agreement van 2002 (productie 18 Huntington). In het cognossement is PDVSA Petróleo S.A. (en niet: Venezuela) vermeld als geconsigneerde van de betreffende lading ‘fuel oil slurry isla’ met als haven van bestemming Bonaire. Het Agreement vermeldt PDVSA Petróleo (en niet: Venezuela) als de opdrachtgever van Bopec met betrekking tot de opslag van olieproducten.
4.7.
Naar het oordeel van het gerecht heeft Bopec haar verklaring voldoende onderbouwd en kan die verklaring de betwisting door Huntington weerstaan. De stellingen van Huntington zien niet op de rechtsbetrekking van Bopec met haar opdrachtgever, maar op de vraag of een ander dan de opdrachtgever als de eigenaar van de bij Bopec opgeslagen olie moet hebben te gelden. Huntington ‘overvraagt’ Bopec als derde onder wie beslag is gelegd door van Bopec te verlangen dat zij Huntington volgt - en in die zin haar verklaring aanpast - in de stelling dat niet de opdrachtgever van Bopec maar een ander (Venezuela) eigenaar is van de olie op grond van leerstukken (naar vreemd recht) als vereenzelviging en misbruik (niet door Bopec zelf) van identiteitsverschil. Bopec stelt zich - naast haar inhoudelijke betwisting van de desbetreffende stellingen van Huntington - op goede grond op het standpunt dat dit een debat zou moeten zijn dat Huntington met de (vermeend) eigenaren van de olie voert (PDVSA Petróleo, PDVSA, Venezuela), niet met een bewaarder als Bopec. De verplichting van Bopec strekt blijkens artikel 476a lid 2 sub a Rv tot opgave ‘of hij al dan niet iets aan de geëxecuteerde verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding zal worden, dan wel of hij al dan niet iets voor deze onder zich heeft’. Van die verplichting heeft Bopec zich gekweten. Ook indien zou worden aangenomen dat Venezuela als eigenaar van de olie moet worden aangemerkt - al dan niet op een van de door Huntington gestelde gronden - dan doet dat aan de juistheid van de verklaring van Bopec niet af. Bopec heeft ook dan geen rechtsverhouding met Venezuela op grond waarvan zij Venezuela iets verschuldigd is en heeft ook dan niets voor (niet: ‘van’) Venezuela onder zich.
4.8.
Voor zover het door Huntington gelegde beslag mede was bedoeld als een beslag op roerende zaken ex artikel 439 e.v. Rv (het hiervoor onder 2 b bedoelde proces-verbaal duidt daarop), vloeien daaruit voor Bopec geen verklaringsverplichtingen voort.
4.9.
Op grond van het voorgaande wordt de betwisting door Huntington van Bopecs verklaring verworpen. Daaruit volgt al dat ook de vorderingen sub ii. en iii. van Huntington niet kunnen slagen. Ten aanzien van de gevraagde benoeming van een bewaarder (vordering sub ii.) geldt daarnaast dat het belang daarbij niet valt in te zien, nu blijkens het proces-verbaal van beslaglegging reeds een bewaarder is benoemd. Wat precies wordt beoogd met de vordering sub iii. dat Bopec haar opslagkosten niet bij Huntington in rekening kan brengen, is niet duidelijk geworden. Als Bopec kosten heeft gemaakt voor de opslag van de olie, kan zij die naar het zich laat aanzien tegenwerpen aan eenieder, onder wie de beweerdelijk rechthebbende(n) op de olie.
4.10.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen, zullen de reconventionele vorderingen van Bopec worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.11.
Op de voet van artikel 60 Rv zal over de proceskosten worden beslist als hierna omschreven.