Men zie voormelde prejudiciële uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2036, NJ 2020/99:
2.8.1
Art. 1:209 BWC (gelijkluidend aan art. 1:209 BW) bepaalt dat iemands afstamming volgens zijn geboorteakte door een ander niet kan worden betwist, indien hij een staat overeenkomstig die akte heeft. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van zogeheten bezit van staat in de zin van deze bepaling indien de wijze waarop iemand met een zekere duurzaamheid aan het maatschappelijk verkeer deelneemt, naar zijn uiterlijke vorm erop duidt dat hij in een bepaalde familiebetrekking staat tot een ander. [met noot 4: HR 7 november 2003, ECLI:NL:2003:AI0360 (NJ 2004/98, m.nt. S.F.M. Wortmann; red.), rov. 3.4; HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5084 (NJ 2008/321, m.nt. J. de Boer; red.), rov. 3.5; HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9884 (NJ 2012/291, m.nt. S.F.M. Wortmann; red.), rov. 5.3.2.].
2.8.2
De Hoge Raad heeft eerder beslist dat de rechtszekerheid en de bescherming van het belang van het kind die bezit van staat als bedoeld in art. 1:209 BW beoogt te bieden, zich mede uitstrekken tot een buitenlandse geboorteakte waaraan een gebrek kleeft. [met noot 5: HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9884 (NJ 2012/291, m.nt. S.F.M. Wortmann; red.), rov. 5.3.6.]. Dit geldt ook indien het gebrek in de buitenlandse geboorteakte erin is gelegen dat de daarin vastgelegde erkenning van het kind door een gehuwde man nietig is op grond van schending van het erkenningsverbod van art. 330 lid 1, aanhef en onder b, BWNA (oud). [met noot 6: HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:179, rov. 3.5, en HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:186 (NJ 2015/106, m.nt. S.F.M. Wortmann; red.), rov. 3.5.]. Daarbij is tevens aanvaard dat, indien met een geslaagd beroep op bezit van staat het vaderschap van de erkenner komt vast te staan, diens Nederlanderschap ertoe leidt dat het door hem in het buitenland erkende kind het Nederlanderschap verkrijgt. [met noot 7: HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:186 (NJ 2015/106, m.nt. S.F.M. Wortmann; red.), rov. 3.6.].
2.8.3
Indien sprake is van een in het buitenland gedane erkenning in strijd met het erkenningsverbod van art. 330 lid 1, aanhef en onder b, BWNA (oud), vindt de hiervoor in 2.8.2 bedoelde verkrijging van het Nederlanderschap die is verbonden aan een geslaagd beroep op bezit van staat, van rechtswege plaats op het tijdstip van de erkenning die in de buitenlandse geboorteakte is vermeld. Hieraan staat niet in de weg dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 19 januari 2018 (…) [HR 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:59 (NJ 2018/227, m.nt. L. Strikwerda; red.).] heeft geoordeeld dat de gevolgen van een erkenning voor de verkrijging van het Nederlanderschap moeten worden beoordeeld naar het tijdstip waarop die erkenning plaatsvindt, en evenmin dat de in het buitenland gedane erkenning in een geval als in deze zaak aan de orde is, op zichzelf beschouwd nietig is op grond van schending van het erkenningsverbod en niet voor erkenning in het Koninkrijk in aanmerking komt. Een geslaagd beroep op bezit van staat brengt immers mee dat het gebrek in de buitenlandse geboorteakte, die het gevolg is van de nietige erkenning, niet tegen de betrokken persoon kan worden ingeroepen. In dat geval berust het rechtsgevolg van de verkrijging van het Nederlanderschap op het tijdstip van de in het buitenland gedane erkenning op de toepassing van art. 1:209 BWC in verbinding met de art. 4 en 2 lid 1 (oud en huidig) RWN, en is dat rechtsgevolg door de wetgever dus aanvaard.