Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:1992:48

Parket bij de Hoge Raad
06-11-1992
05-06-2025
14.840
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1993:ZC0825
Civiel recht
-

Aanrijding tussen bestelauto en fietser. Vordering op grond van art. 1401 BW (oud). Schuld. Schadeafwikkeling na cassatie en verwijzing.

Rechtspraak.nl

Conclusie

MD

Nr. 14.840

Zitting 6 november 1992

Mr. Strikwerda

Conclusie inzake:

[eiseres]

tegen

[verweerder]

Edelhoogachtbaar College,

1. Op 3 december 1983 rond het middaguur is eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres] ) bij een verkeersongeval op de splitsing van de Observantenweg en de Henri Govaertsweg binnen de bebouwde kom van de gemeente Maastricht ernstig gewond geraakt, toen zij als fietster werd aangereden door een door verweerder in cassatie (hierna: [verweerder] ) bestuurde bestelauto.

2. Wat de toedracht van het ongeval betreft, moet in cassatie van het volgende worden uitgegaan (zie het in eerste aanleg door de rechtbank gewezen vonnis d.d. 8 februari 1990 p. 2 en 3). [eiseres] reed op haar fiets over de Observantenweg in de richting van de splitsing van deze weg en de Henri Govaertsweg. Gezien vanuit de rijrichting van [eiseres] buigt de Henri Govaertsweg bij de splitsing licht naar rechts af, terwijl de Observantenweg licht naar links afbuigt. Nog steeds gezien vanuit de rijrichting van [eiseres] geldt direct na de splitsing voor de Observantenweg een inrijverbod voor alle verkeer. [eiseres] had de bedoeling om de Observantenweg te blijven volgen en was dus genoodzaakt bij de splitsing naar links over te steken. Daarna wilde zij afstappen om de Observantenweg in te gaan. Terwijl [eiseres] zich op de splitsing bevond, werd zij aangereden door de door [verweerder] bestuurde bestelauto, die vanuit de tegenovergestelde richting over de Henri Govaertsweg kwam aanrijden en bij de splitsing zijn weg wilde vervolgen over de Observantenweg. Tegenover de politie verklaarde [verweerder] onder meer:

"Ik wilde de T-kruising oprijden, links aanhouden en mijn weg vervolgen over de Observantenweg. Ik heb niet gelet op de snelheid. Even voordat ik de kruising opreed, kwam ik vanuit het zonlicht terecht in de schaduw ( ... ) Er is toen heel even een moment geweest, dat ik niets gezien heb. Toen ik weer alles goed kon zien zag ik plotseling enigszins schuin voor de auto, een vrouw met een fiets. Toen ik haar voor het eerst zag, was ze naar schatting slechts drie meter, ongeveer van de voorzijde van de auto vandaan. In een fractie heb ik zeer krachtig afgeremd ( ... ). De voorzijde van de bestelauto botste tegen de fietster. Ik heb er geen idee van, waar de vrouw vandaan is gekomen ( ... ). Ik had tevens aandacht nodig om te letten op van rechts komend verkeer, en wel tweemaal. Vlak voor het kruisingsvlak waar de aanrijding gebeurde moest ik eveneens opletten op van rechts komend verkeer".

Uit onderzoek is komen vast te staan dat de bestelauto het kruisingsvlak met een snelheid van tenminste 36,5 km/uur moet zijn opgereden.

3. Bij de inleidende dagvaarding d.d. 20 april 1988 heeft [eiseres] [verweerder] voor de Rechtbank te Maastricht aangesproken tot vergoeding van de door haar tengevolge van het ongeval geleden schade. Na haar vordering aanvankelijk gebaseerd te hebben op art. 31 (oud) WVW, heeft [eiseres] bij conclusie van repliek art. 1401 (oud) BW aangewezen als grondslag van haar vordering en gesteld dat [verweerder] schuld heeft aan de aanrijding doordat hij met een niet aangepaste snelheid over het kruispunt is gereden, zonder dat hij voldoende overzicht had over de situatie.

4. Na verweer door [verweerder] heeft de rechtbank bij vonnis van 6 februari 1990 de vordering van [eiseres] afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt de schuld van de aanrijding geheel aan de zijde van [eiseres] en kan er derhalve niet worden gesproken "van enige mate van belang zijnde medeschuld en daarmee evenmin van enig onrechtmatig handelen van [verweerder] " ter zake van de aanrijding.

5. [eiseres] heeft zich bij het vonnis van de rechtbank niet neergelegd en is in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Zij had geen succes. Bij arrest van 27 mei 1991 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en daartoe onder meer overwogen:

"4.2. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat in casu de schuld van de aanrijding volledig bij [eiseres] ligt. [eiseres] is immers de Henri Govaertsweg overgestoken - al dan niet gezeten op haar fiets - in de richting van de Observantenweg en is tijdens dit oversteken op de door [verweerder] bereden weghelft van deze Henri Govaertsweg terecht gekomen op een moment dat [verweerder] haar daar, gezien de feitelijke situatie ter plaatse geenszins behoefde te verwachten; de Observantenweg is immers vanaf de Henri Govaertsweg voor alle verkeer behalve voetgangers gesloten en [verweerder] behoefde derhalve van links geen enkel verkeer op de rijbaan te verwachten.

4.3. [eiseres] heeft aangevoerd dat er in casu in ieder geval sprake is van medeschuld, nu [verweerder] , gelet op de verblinding welke zich kort voor de aanrijding bij [verweerder] heeft voorgedaan, in ieder geval te hard heeft gereden.

4.4. Het Hof deelt deze opvatting niet. Daargelaten dat ten processe niet is gebleken dat [verweerder] kort voor de aanrijding harder heeft gereden dan ter plaatse is toegestaan, de gedragingen van [eiseres] zoals hierboven sub 4.2 reeds weergegeven zijn naar het oordeel van het Hof van dien aard dat reeds daarom van medeschuld bij [verweerder] geen sprake kan zijn".

6. Tegen het arrest van het hof is [eiseres] (tijdig) in cassatie gekomen met een uit vier onderdelen opgebouwd middel. [verweerder] is in cassatie niet verschenen.

7. De hoofdklachten tegen 's hofs arrest zijn vervat in de onderdelen 1 en 2 van het middel. Onderdeel 1 stelt dat het hof bij zijn beslissing is uitgegaan van een onjuiste vraagstelling door eerst de vraag te onderzoeken of [eiseres] schuld aan de aanrijding heeft en pas daarna in te gaan op de vraag of [verweerder] "medeschuld" aan de aanrijding heeft. Onderdeel 2 betoogt dat het hof onjuist en onbegrijpelijk heeft beslist door te oordelen dat [verweerder] geen rekening behoefde te houden met de verkeersfout van [eiseres] .

8. Bij de beoordeling van deze klachten dient voorop gesteld te worden dat eventuele fouten begaan door [eiseres] bij de vraag of en in hoeverre [verweerder] aansprakelijk is op twee momenten een rol kunnen spelen.

9. In de eerste plaats kunnen fouten van [eiseres] van belang zijn bij de vraag of [verweerder] jegens [eiseres] de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De zorgvuldigheidsplicht van [verweerder] als bestuurder van een motorrijtuig jegens [eiseres] als niet gemotoriseerde weggebruiker brengt mee dat [verweerder] bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening moet houden met de mogelijkheid dat [eiseres] niet de benodigde oplettendheid en voorzichtigheid zal betrachten. Deze zorgvuldigheidsplicht reikt echter niet zo ver dat [verweerder] bedacht dient te zijn op fouten van [eiseres] die, gezien de omstandigheden, zo onwaarschijnlijk zijn dat [verweerder] daarmee naar redelijkheid geen rekening heeft kunnen houden. Doet dit laatste zich voor en valt ook overigens [verweerder] geen verwijt van de aanrijding te maken, dan is [verweerder] - als het gaat, zoals thans het geval is, om de toepassing van de algemene regels van onrechtmatige daad - niet aansprakelijk. Vgl. R.J. Polak, Wegenverkeersrecht II, 2e dr. (1987), p. 17-19 met rechtspraakgegevens. Zie voorts Asser-Hartkamp III, 8e dr. (1990), nr. 45.

10. In de tweede plaats kunnen fouten van [eiseres] een rol spelen, nadat is vastgesteld dat [verweerder] aansprakelijk is. Indien de schade mede het gevolg is van door [eiseres] begane fouten kunnen deze immers aanleiding geven tot een evenredige vermindering van de vergoedingsplicht van [verweerder] wegens "eigen schuld" van [eiseres] . Wanneer echter zou worden vastgesteld dat het ongeval niet aan de schuld van [verweerder] is te wijten en dat [verweerder] (dus) niet aansprakelijk is, komt de vraag of er plaats is voor een vermindering van de vergoedingsplicht wegens "eigen schuld" van [eiseres] niet aan de orde. Vgl. Hr 7 december 1990, NJ 1991, 474 nt. EAAL en HR 22 mei 1992, RvdW 1992, 153.

11. Het hof heeft overwogen dat de schuld van de aanrijding volledig bij [eiseres] ligt, omdat zij - kort gezegd - onvoorzichtig is overgestoken en [verweerder] [eiseres] , gezien de feitelijke situatie, niet op de plaats van de aanrijding behoefde te verwachten. Voorts heeft het hof overwogen dat de gedragingen van [eiseres] van dien aard zijn dat reeds daarom van "medeschuld" van [verweerder] geen sprake kan zijn.

12. Tegen de achtergrond van hetgeen hierboven onder 9 en 10 is opgemerkt, is niet duidelijk hoe deze overwegingen van het hof moeten worden verstaan. Drie lezingen zijn denkbaar.

13. De eerste is dat het hof van mening is dat [verweerder] niet bedacht behoefde te zijn op de fout van [eiseres] (het onvoorzichtig oversteken) en dat [verweerder] daarom niet is te kort geschoten in zijn zorgvuldigheidsplicht jegens [eiseres] .

14. De tweede lezing is dat het hof heeft geoordeeld dat zich in het onderhavige geval de limietcasus van de "eigen schuld" voordoet: ook al zou de aanrijding veroorzaakt zijn door een fout van [verweerder] , dan valt deze fout in het niet vergeleken met de fout van [eiseres] en wordt de vergoedingsplicht van [verweerder] gereduceerd tot nul.

15. Een derde lezing is dat het hof heeft gemeend dat door de fout van [eiseres] het mogelijk onrechtmatige karakter van het gedrag van [verweerder] wordt weggenomen.

16. Welke lezing ook de juiste is, in alle gevallen getuigt het oordeel van het hof m.i. van een onjuiste rechtsopvatting.

17. Als de eerste lezing juist is, heeft het hof miskend dat de zorgvuldigheidsplicht van [verweerder] als automobilist jegens [eiseres] als fietster meebrengt dat [verweerder] bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening moet houden met de mogelijkheid dat [eiseres] niet de benodigde oplettendheid en voorzichtigheid zal betrachten. Het hof heeft weliswaar vastgesteld dat [verweerder] [eiseres] op de plaats van de aanrijding niet behoefde te verwachten, maar daaruit volgt niet dat de fout van [eiseres] zo onwaarschijnlijk was dat [verweerder] daarmee naar redelijkheid geen rekening heeft kunnen houden.

18. Als de tweede lezing voor juist moet worden gehouden, heeft het hof nagelaten de wederzijdse omstandigheden die de schade tot gevolg hebben gehad vast te stellen en af te wegen naar de op dit

punt geldende maatstaven. In ieder geval kan "eigen schuld" van [eiseres] er niet toe leiden dat, wanneer aansprakelijkheid van [verweerder] is vastgesteld, de vergoedingsplicht van [verweerder] tot nul wordt gereduceerd. Bij een aanrijding tussen een motorrijtuig en een niet gemotoriseerde weggebruiker is de bestuurder van het motorrijtuig, ook wanneer zijn aansprakelijkheid is gegrond op de algemene regels van onrechtmatige daad, immers in ieder geval voor de helft aansprakelijk voor de schade van de niet gemotoriseerde weggebruiker. Zie HR 28 februari 1992, RvdW 1992, 72, VR 1992, 93 nt. vdH.

19. Als de derde lezing moet worden gevolgd, heeft het hof miskend dat "eigen schuld" van de benadeelde naar ons recht niet leidt tot verval van de onrechtmatigheid van het gedrag van de aangesprokene, maar tot een vermindering van de vergoedingsplicht door de schade over de benadeelde en de aangesprokene te verdelen in evenredigheid met de mate waarin aan een ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Zie Asser-Hartkamp I, 9e dr. (1992), nr. 449 met rechtspraakgegevens.

20. De conclusie is dat het hof bij zijn beslissing is uitgegaan hetzij van een onjuiste rechtsopvatting van de op [verweerder] als bestuurder van een motorrijtuig jegens [eiseres] als fietster rustende zorgvuldigheidsplicht, hetzij van een onjuiste rechtsopvatting van de regels inzake "eigen schuld". Ik acht derhalve de rechtsklacht van zowel onderdeel 1 als onderdeel 2 gegrond.

21. Nu de vraag of [verweerder] schuld aan de aanrijding heeft na verwijzing opnieuw moet worden onderzocht, behoeft de motiveringsklacht van onderdeel 2 geen behandeling.

22. Onderdeel 3 zal moeten falen. Blijkens de toelichtingen op de grieven I en II keerde [eiseres] zich mede tegen de overweging van de rechtbank dat [eiseres] alleen c.q. volledig schuld aan de aanrijding heeft (zie telkens de slotalinea's van die toelichtingen). Daarin heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk gelezen dat [eiseres] zich op het standpunt stelde dat [verweerder] in ieder geval óók schuld aan de aanrijding had. Dat heeft het hof klaarblijkelijk aangemerkt als een beroep op "medeschuld".

23. Voor zover onderdeel 4 zelfstandige betekenis heeft naast de onderdelen 1 en 2, is het gegrond. Ik verwijs kortheidshalve naar hetgeen hierboven onder 19 is opgemerkt.

24. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.