Nr. 11/04711
Mr. Aben
Zitting 27 augustus 2013
Conclusie inzake
[verdachte]
1. Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 10 oktober 2011 de verdachte ter zake de feiten 1, 2 en 3 telkens “medeplegen van oplichting” veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van vijfhonderd euro, te vervangen door hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen alsmede aan de verdachte de betalingsverplichting opgelegd, één en ander zoals omschreven in het bestreden arrest.
2. Namens de verdachte heeft mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3. Het middel klaagt over de bewezenverklaring van de drie feiten.
4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“feit 1:
hij in de periode van 07 juni 2007 tot en met 02 juli 2007 te Soesterberg, gemeente Soest, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en (een) ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 250 euro, in elk geval van enig goed, hebben de verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk opzettelijk listiglijk zich voorgedaan als (bonafide) verkoper van een gouden ketting, wetende dat die ketting van doublé was, waardoor [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
feit 2:
hij in de periode van 13 oktober 2007 tot en met 01 december 2007 te Soesterberg, gemeente Soest, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en (een) ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 60 euro, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk opzettelijk listiglijk zich voorgedaan als (bonafide) verkoper van een gouden ketting, wetende dat die ketting van doublé was, waardoor [betrokkene 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
feit 3
hij in de periode van 24 november 2007 tot en met 28 december 2007 te Soesterberg, gemeente Soest, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en (een) ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [betrokkene 3] heeft bewogen tot de afgifte van 61,45 euro, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk opzettelijk listiglijk zich voorgedaan als (bonafide) verkoper van een (gouden, 14 K) ketting, waardoor [betrokkene 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
5. Voor het bewijs zijn gebezigd: de verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie (bewijsmiddel 1), een proces-verbaal van aangifte van feit 1 van aangever [betrokkene 1] (bewijsmiddel 2), een proces-verbaal van verhoor van aangever [betrokkene 1] (bewijsmiddel 3), een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] (bewijsmiddel 4), het proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant] (bewijsmiddel 5), de e-mailcorrespondentie tussen aangever [betrokkene 1] (feit 1) en medeverdachte [medeverdachte] (bewijsmiddel 6), de verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie (bewijsmiddel 7), een proces-verbaal van aangifte van feit 2 van aangever [betrokkene 2] (bewijsmiddel 8), de e-mail correspondentie van medeverdachte [medeverdachte] betreffende feit 2 (bewijsmiddel 9), de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] afgelegd bij de politie (bewijsmiddel 10), de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] afgelegd bij de politie (bewijsmiddel 11),een schrijven van de Rabobank (bewijsmiddel 12), de verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie (bewijsmiddel 13), een proces-verbaal van aangifte van feit 3 van aangever [betrokkene 3] (bewijsmiddel 14), de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] afgelegd bij de politie (bewijsmiddel 15), een bankafschrift (bewijsmiddel 16), de e-mail correspondentie van medeverdachte [medeverdachte] (bewijsmiddel 17).
6. Het bestreden arrest bevat de volgende overweging met betrekking tot het bewijs:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Het hof heeft kennisgenomen van het arrest van dit hof van 8 juni 2009 in welk arrest de medeverdachte werd vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. In dat arrest werd de casus ten aanzien van die verdachte als volgt beschreven:
"Verdachte heeft in de rubriek Antiek, Kunst en Sieraden van Marktplaats.NL op internet kettingen aangeboden met de tekst "Vandaag weg! Figaro ketting 14k", nader gespecificeerd als "ongedragen, 60 cm lang, 4 mm breed, gemerkt". De aangevers zijn naar aanleiding van deze tekst met verdachte in contact getreden en hebben voor een bedrag van circa 60 euro per stuk één of meer kettingen besteld en betaald. Aangevers meenden op grond van deze tekst een 14 karaats gouden Figaro ketting gekocht te hebben. In werkelijkheid betrof de advertentie een ketting, die - volgens verdachte - was voorzien van een laagje goud (- een doublé ketting-). Verdachte heeft aangevers deze kettingen geleverd. Aangevers hebben daarop aangifte van oplichting gedaan."
Het hof onderschrijft die beschrijving. De thans terecht staande verdachte heeft in oktober 2007 over het onder 1 tenlastegelegde feit verklaard dat hij samen met zijn vriendin via marktplaats "een gouden ketting" heeft aangeboden. De medeverdachte heeft ook verklaard dat verdachte de advertentie heeft geplaatst. Het onder 2 tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden, waar het de aflevering van de ketting betreft, ruim na dit verhoor bij de politie over het onder 1 tenlastegelegde feit. Het door de afnemer te betalen aankoopbedrag is gestort op de rekening van verdachte. Bij het onder 3 tenlastegelegde feit heeft de koper gereageerd op de advertentie op marktplaats op 24 november 2007. Deze koper heeft gemaild aan de medeverdachte de vraag: "Hallo, wat wilt u er voor hebben, hoe zwaar is deze ketting? Is dit een gouden ketting of verguld?" Daarop is geantwoord: "De ketting is ongv 11 gram. 14 k en gewoon gemerkt". Over dit feit is verdachte gehoord op 3 juli 2008.
Verdachte heeft toen verklaard dat het zijn rol was de kettingen in te kopen. Ter terechtzitting van dit hof op 6 oktober 2011 heeft verdachte geen antwoord kunnen geven op de vraag waar de afkorting "k" voor staat.
Op basis van de in de aanvulling op te nemen bewijsmiddelen, daaronder begrepen de hiervoor genoemde, komt het hof tot de volgende waardering van de feiten:
1.Verdachte en zijn medeverdachte verkochten via Marktplaats niet-gouden kettingen.
2. Deze kettingen werden omschreven met onder andere de kwalificatie "14k".
3. Er is geen betekenis van de afkorting "k" bekend geworden.
4. Het gehalte aan goud in een legering, gebruikt voor sieraden, pleegt te worden uitgedrukt in "karaats".
5. Door gebruik van de niet bestaande afkorting " 14k" wordt de indruk gewekt dat bedoeld wordt "14 karaats".
6. Dat die indruk ook daadwerkelijk is ontstaan volgt uit de aangiftes, terwijl het hof voorts van oordeel is dat de verwachting van aangevers dat zij gouden kettingen kochten door de aanduiding "14k" voor de hand ligt. Verdachten hebben aangevers er nimmer op gewezen dat zij geen gouden ketting kochten.
7. Integendeel, zelfs op de vraag van de aangeefster van het derde feit of er sprake was van echt goud wordt geen klip en klaar antwoord gegeven. Het antwoord " 14 k en gewoon (cursief, hof) gemerkt" is weliswaar geen rechtstreeks bevestigend antwoord op de gestelde vraag, maar kan niet anders bedoeld zijn dan om bij de vraagsteller de indruk te laten blijven bestaan dat het "gewoon" een gouden ketting was.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat de vraagprijs niet de verwachting rechtvaardigt dat het een gouden ketting kon betreffen. Los nog van het feit dat juist via sites als Marktplaats gezocht wordt naar koopjes, is het hof van oordeel dat door de opstelling van de advertentie die verwachting juist wel kon ontstaan. Overigens was de vraagprijs ook weer vele malen hoger dan de werkelijke waarde.
Aldus komt het hof tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en heeft verdachte zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan oplichting.
Het hof is zich er van bewust dat het tot een andere waardering van de feiten komt dan dit hof in een andere samenstelling in de zaak van de medeverdachte. Dat dergelijke situaties zich kunnen voordoen is echter het onvermijdelijke gevolg van de eis die aan een rechter gesteld wordt om een zaak zonder vooringenomenheid te beoordelen.”
7. ( (De toelichting op) het middel stelt voorop dat het onbevredigend is te noemen dat het hof in een andere samenstelling bij de medeverdachte tot een vrijspraak komt. Vooraleerst stelt het middel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte het oogmerk heeft gehad op wederrechtelijke bevoordeling dan wel listige kunstgrepen heeft toegepast. Volgens de steller van het middel is de bewijsoverweging onbegrijpelijk en bovendien innerlijk tegenstrijdig, nu het hof enerzijds heeft geoordeeld dat de afkorting ‘14k’ niet bestaand is en anderzijds dat met de afkorting ‘14k’ de indruk wordt gewekt dat bedoeld wordt ’14 karaats’. Daarenboven is volgens de steller van het middel voor het aannemen van ‘listige kunstgrepen’ meer vereist dan het enkel doen van een leugenachtige mededeling. Refererend aan HR 13 november 2001, LJN AD4320, NJ 2002/262 wordt gesteld dat er sprake moet zijn van “bedrieglijke handelingen, geschikt om leugenachtige voorwendsels en valse voorstellingen ingang te doen vinden en daaraan kracht bij te zetten”. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn volgens de steller van het middel gesteld noch gebleken. Ten slotte zou uit de bewijsmiddelen niet kunnen worden afgeleid dat een niet lichtgelovige koper, die de nodige voorzorgsmaatregelen in acht neemt, tot de koop zou zijn overgegaan.
8. Voor wat betreft de in het middel vervatte klacht, en zoals tevens aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep, dat het hof in een andere samenstelling bij de medeverdachte tot een vrijspraak is gekomen, geldt het volgende. Het hof heeft overwogen dat het zich ervan bewust is dat het tot een andere waardering van de feiten komt dan dit hof in een andere samenstelling in de zaak van de medeverdachte, dat dergelijke situaties zich kunnen voordoen en dat dit echter het onvermijdelijke gevolg is van de eis die aan een rechter wordt gesteld, namelijk om een zaak zonder vooringenomenheid te beoordelen. Dit oordeel is juist.1 Aan de gegeven vrijspraak van de medeverdachte was het hof niet gebonden. In zoverre faalt het middel.
9. De steller van het middel betoogt vooraleerst dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte de aangevers door “listige kunstgrepen” als bedoeld in art. 326 Sr heeft bewogen tot de afgifte van geld.
10. Het bestanddeel “listige kunstgrepen” veronderstelt een niet-verbale daad, waarbij doorgaans een of meer objecten ten tonele worden gevoerd, die een onware bewering ingang doet vinden en kracht bijzet. Blijkens de wetsgeschiedenis moet het gaan om één of meer bedrieglijke handelingen die aan daarmee gepaard gaande leugenachtige voorwendselen en valse voorstellingen zodanige schijn of uiterlijk van waarheid of werkelijkheid verschaffen dat iemand met een gewone mate van omzichtigheid begaafd en die gewone mate van omzichtigheid gebruikende de dupe kan worden.2 Bij beantwoording van de vraag of de aangevers door de listige kunstgrepen in concreto zijn opgelicht komt het aan op alle omstandigheden van het geval, de persoonlijkheid van het slachtoffer daaronder begrepen.3
11. Uit de hiervoor weergegeven nadere bewijsoverweging alsmede de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid:
(i) dat de verdachte bij zijn verhoor in verband met feit 1 heeft verklaard dat hij een ‘gouden ketting’ heeft aangeboden op de website marktplaats.nl;
(ii) dat de verdachte de advertentie heeft geplaatst;
(iii) dat het betaalde aankoopbedrag telkens is gestort op de rekening van de verdachte;
(iv) dat de medeverdachte op de vraag van de aangeefster van feit 3 ‘is dit een gouden ketting of verguld?’ heeft geantwoord: ‘de ketting is 14 k en gewoon gemerkt’;
(v) dat de verdachte heeft verklaard dat het zijn rol was de kettingen in te kopen; en
(vi) dat de verdachte geen antwoord heeft gegeven op de vraag waar de afkorting ‘k’ voor staat.
Het hof heeft m.i. uit het vorenstaande kunnen afleiden dat de verdachte door gebruikmaking van de niet bestaande afkorting ‘14k’ de indruk heeft gewekt dat bedoeld werd: 14 karaats. Daarbij verwijst het hof naar de aangiftes, waaruit blijkt dat de aangevers verwachtten dat zij gouden kettingen kochten, onder meer vanwege het feit dat de medeverdachte desgevraagd de aangevers er nimmer op heeft gewezen dat zij geen gouden kettingen kochten. Daaruit heeft het hof kunnen opmaken dat sprake is geweest van oplichting door middel van een listige kunstgreep. De klacht dat de aangevers indien zij de nodige voorzorgsmaatregelen in acht hadden genomen niet tot de koop zouden zijn overgegaan, maakt dit oordeel geenszins anders. Ter zake van dat verweer heeft het hof immers reeds overwogen dat via sites als ‘marktplaats.nl’ juist wordt gezocht naar koopjes, terwijl voorts door de opstelling van de advertentie die verwachting dat het een gouden ketting betrof juist kon ontstaan. Ook in zoverre faalt de klacht.
12. Het middel faalt mitsdien.
13. Het middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
n.d.