Cluster misbruik van procesrecht. Heeft het Hof terecht mede vanwege de wijze van procederen van (de gemachtigde van) belanghebbende de betwisting van de ontvangst van een verzuimherstelbrief ongeloofwaardig geacht en – impliciet – de verzending daarvan door de heffingsambtenaar aannemelijk? Misbruik van recht als aanvulling van rechtsgronden na verwijzing.
A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in
cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 juni 2018, nr. 18/00512, ECLI:NL:GHDHA:2018:2053.
De gemachtigde heeft namens belanghebbende een pro forma bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting ingediend via een webformulier van de gemeente Den Haag dat is bestemd voor algemene vragen. Volgens de heffingsambtenaar heeft hij daarna per brief aan de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar aan te vullen, maar de gemachtigde betwist de ontvangst van die brief. De gemachtigde heeft vervolgens één dag na het verstrijken van de beslistermijn de heffingsambtenaar in gebreke gesteld voor niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift en heeft ten slotte beroep bij de rechtbank ingesteld wegens niet-tijdig beslissen.
Het Hof heeft de verzending en ontvangst van het verzoek tot aanvulling van de gronden door de heffingsambtenaar aannemelijk geacht. Het Hof heeft geoordeeld dat de beslistermijn daardoor was opgeschort, zodat de ingebrekestelling door de gemachtigde prematuur was en het beroep niet-ontvankelijk. In zijn overwegingen betrekt het Hof ook de wijze van procederen door de gemachtigde. Het Hof lijkt uit te gaan van misbruik van procesrecht, op welk standpunt de heffingsambtenaar zich overigens ook heeft gesteld.
De A-G acht onvoldoende ’s Hofs motivering van zijn (impliciete) oordeel over de verzending door de heffingsambtenaar van de brief met verzoek tot aanvulling van de bezwaargronden. Niet valt in te zien valt hoe de wijze van procederen van de gemachtigde van belanghebbende verband houdt met al dan niet verzending. Verder bevat de volgens het Hof ‘overtuigende uiteenzetting in het verweerschrift in hoger beroep’ volgens de A-G geen beslissende informatie over het al dan niet verzonden zijn.
De klacht daarover slaagt dus. Er zal moeten worden verwezen voor nader feitelijk onderzoek naar het al dan niet verzonden en ontvangen zijn van de brief. De andere klacht, over het niet toekennen van een proceskostenvergoeding door het Hof, behoeft daarom nu geen verdere behandeling.
De A-G merkt nog op dat na verwijzing (wederom) kan worden bezien of hier sprake is van misbruik van recht. Daarbij tekent de A-G aan dat dit een rechtsvraag is die het verwijzingshof zelf onder ogen kan zien, ook los van stellingen van partijen.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.