Tussen de zitting in eerste aanleg en de behandeling van de zaak in hoger beroep hebben zich, blijkens de over en weer in het geding gebrachte stukken, onder meer de volgende ontwikkelingen voorgedaan.
- In verband met door de vader van de minderjarige geuite dreigementen aan het adres van de toenmalige jeugdbeschermer en omdat de ouders het geheime adres van de pleegouders hadden achterhaald, is de uitvoering van de ondertoezichtstelling overgedragen aan het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET-Jb).11
- Op 15 november 2018 heeft de GI besloten de omgangsregeling met onmiddellijke ingang te schorsen, omdat de moeder zich niet aan de met haar gemaakte veiligheidsafspraken had gehouden.12 Dit besluit is aan de moeder medegedeeld bij brief van 19 november 2018 en herhaald bij brief van 9 januari 2019 (waarvan het opschrift luidt: “schriftelijke aanwijzing omgangsregeling”).13
- Bij mondelinge uitspraak van 10 januari 2019 (waarvan de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 28 januari 2019) heeft de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant voornoemde brief van 19 november 2018, houdende het besluit tot schorsing van de omgangsregeling, aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing in de zin van art. 1:265f BW. Op verzoek van de moeder heeft de kinderrechter deze schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard, omdat de GI de moeder niet had betrokken bij de besluitvorming dienaangaande. Met instemming van alle betrokkenen heeft de kinderrechter de brief van 9 januari 2019 aangemerkt als een “vooraankondiging schriftelijke aanwijzing”, zodat de moeder daarop nog kon reageren.14
- Op 16 januari 2019 heeft de moeder, inmiddels bijgestaan door een andere advocaat, de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 9 januari 2019 (in voornoemde uitspraak van de kinderrechter aangemerkt als “vooraankondiging”) vervallen te verklaren.15
- Op 27 februari 2019 heeft de GI, voortbouwend op de eerdere besluitvorming over schorsing van de omgangsregeling, de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven. Daarin is in het kader van de uithuisplaatsing de volgende omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige vastgesteld:
“De omgangsregeling zoals deze stond, waarbij u wekelijks op dinsdag een omgangsmoment had met uw zoon voor de duur van drie kwartier, wordt tijdelijk geschorst in verband met het overschrijden van de voorwaarden en veiligheidsafspraken die aan de omgang gesteld zijn.”16