De man verwijst in het verzoekschrift tot cassatie naar de feitelijke stellingen die hij heeft ingenomen ter onderbouwing van zijn stelling dat hij family life heeft met [het kind] en dat sprake is van inmenging daarin (en dat de vrouw misbruik van recht heeft gemaakt):50
a. Partijen hebben een langdurige relatie gehad en hadden zelfs trouwplannen, waarbij de man zou gaan scheiden en waartoe partijen al gezamenlijk een huis hadden gekocht.
b. Deze relatie heeft uiteindelijk tot de, in de visie van de man niet geplande maar wel gewenste, geboorte van [het kind] geleid.
c. De man was bij de geboorte aanwezig.
d. De man is gedurende de hele zwangerschap betrokken geweest en heeft vanaf de geboorte van [het kind] enkele maanden in gezinsverband met hem en de vrouw samengeleefd.
e. Daarbij heeft de man ook alleen voor [het kind] gezorgd, als betrokken ouder.
f. De man is vanaf het moment dat de vrouw erachter kwam dat zij in verwachting was ‘intended’ vader. Hij is gedurende de gehele zwangerschap betrokken geweest bij [het kind] en de vrouw, partijen hadden de intentie hun leven samen in gezinsverband op te bouwen en de man heeft enkele maanden in gezinsverband met [het kind] samengewoond.
g. Als gevolg van inmenging van derden, is de relatie een halfjaar na de geboorte van [het kind] verbroken.
h. Sinds eind 2019 heeft de man getracht met de vrouw te overleggen over het alsnog formaliseren van de erkenning, het aanvragen van gezamenlijk ouderlijk gezag en het vormgeven van een zorgregeling. Hierbij was ook haar toenmalige advocaat betrokken. Op verzoek van de advocaat maakte de man een concreet plan hoe hij de omgang en erkenning voor zich zag. Hij verzond dit plan op 13 januari 2020 aan de advocaat.
i. In antwoord op zijn brief aan de vrouw schreef haar toenmalig advocaat op 16 januari 2020 de man een e-mail, waarin wordt het volgende opgemerkt: “Beste [de man] , [de vrouw] heeft indringende gesprekken gevoerd onder andere met haar predikant. Op basis daarvan is zij tot de overtuiging gekomen dat omgang tussen jou en [het kind] (zonder schuldbelijdenis door jou) moet worden gezien als voortzetting van de overspelige relatie. Daarom acht zij omgang tussen jou en [het kind] vooralsnog niet wenselijk.”
j. In een e-mail van 23 januari 2020 vraagt de man aan de vrouw naar de achtergrond van het weigeren van omgang. Hij stelt dat hij, indien het maken van onderlinge afspraken uitblijft, een verzoekschrift zal indienen bij de rechtbank tot vaststelling van een omgangsregeling, juridische erkenning en een informatie- en consultatieregeling.
k. Vervolgens wordt hij gebeld door de vrouw, wat lange tijd niet had plaatsgevonden. Zij wil afspraken maken over de verdeling van gelden en spullen uit de verkoop van het huis, maar geeft ook aan dat als zaken bij de man thuis zijn geregeld ze wil meewerken aan afspraken over onder meer de omgang. Een gang naar de rechter was ook wat haar betreft niet nodig.
l. Toen overeenstemming uitbleef heeft de man zich begin maart 2020 tot zijn advocaat gewend met het verzoek hem bij te staan.
m. Pas toen is hij erachter gekomen dat de vrouw eind januari 2020, dus vlak na de mailwisseling, bij de rechtbank een verzoek tot naamswijziging had ingediend en de rechtbank verzocht de naam van man ( [de man] ) uit de naam van hun zoon [het kind] te schrappen.
n. In het kader van de in mei 2020 door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling (zie onder 1.3) ziet de man [het kind] weer drie keer per week.