Sprongcassatie; bepaling vrij te stellen Belgische v.i.-winst; te lage afschrijving op Belgisch gebruiksrecht, waardoor te hoge aftrek elders belast 2004-2012. Geldt de foutenleer bij fouten in de vrijstellingswinst als de generale winst geen fout bevat? Zo ja, kunnen de fouten 2004-2012 in één keer in 2013 worden hersteld of moeten zij deels worden hersteld door navordering?
Feiten: De belanghebbende is een in Nederland gevestigde BV met een vaste inrichting (v.i.) in België. In 1999 heeft zij een huurrecht van een Nederlandse supermarkt verkocht en de boekwinst gepassiveerd in een herinvesteringsreserve (HIR). In 2003 heeft zij voor € 470.000 het gebruiksrecht van een woning in België gekocht en daarop de HIR afgeboekt. Niet in geschil is dat in 2004 t/m 2014 een te hoge aftrek elders belast in aanmerking is genomen doordat ten onrechte ook bij de bepaling van de vrij te stellen buitenlandse v.i.-winst op die lagere boekwaarde is afgeschreven in plaats van alleen voor de bepaling van de generale winst. met als gevolg te hoge voorkomingswinsten. Bij het regelen van de aanslag Vpb 2013 in 2017 heeft de inspecteur de fout ontdekt en haar op basis van de foutenleer voor alle jaren 2004 t/m 2012 gecorrigeerd in de aanslag Vpb 2013. De correcties van de te hoge aftrekken elders belast 2013 en 2014 zijn niet in geschil.
In geschil is (i) of de afschrijvingstoerekeningsfout die in elk van de jaren 2004 t/m 2012 is gemaakt een fout is in de zin van de foutenleer en zo ja, (ii) of de Inspecteur de foutenleer mag gebruiken ook voor de jaren waarin hij de fout nog kon herstellen door navordering.
De Rechtbank constateerde ad (i) dat de rechtspraak geen antwoord geeft op die vraag. Zij overwoog dat tegen toepassing van de foutenleer op fouten bij de bepaling van vrij te stellen buitenlandse v.i.-winst pleit dat belanghebbendes fiscale balansen voor de bepaling van haar generale winst 2004 t/m 2012 geen fouten bevatten. Vóór de foutenleer pleit echter dat de vrij te stellen v.i.-winst zoveel mogelijk zelfstandig en in spiegelbeeld wordt bepaald, i.e. net zoals, omgekeerd, de Nederlandse v.i.-winst van een niet-inwoner. Zij ziet niet in waarom de foutenleer niet zou gelden voor fouten in de waardering van een vermogensbestanddeel (het Belgische gebruiksrecht) op een balans tot bepaling van vrij te stellen buitenlandse v.i.-winst. Zij heeft de foutenleer daarom toepasbaar geacht.
Ad (ii) meende de Rechtbank dat de inspecteur niet vrij kan kiezen, maar op grond van het matching-beginsel een fout zoveel mogelijk moet herstellen in het jaar waarin zij is gemaakt. De 12-jaars navorderingstermijn ex art. 16(4) AWR is volgens de Rechtbank echter niet van toepassing. De fout kon daardoor niet voor alle jaren door navordering worden hersteld, zodat zij volgens de Rechtbank hersteld kan worden met de foutenleer in het oudste nog openstaande jaar 2013.
De belanghebbende stelt drie cassatiemiddelen voor: (i) nu de eindbalans 2012 niet onjuist is, heeft de Rechtbank ten onrechte de foutenleer toepasbaar geacht,. (ii) de Rechtbank heeft ten onrechte de foutenleer toegepast, nu navordering in elk geval deels mogelijk was en de Inspecteur in zoverre had moeten navorderen; (iii) de onderbouwing van het oordeel dat de foutenleer toepasbaar is, is onvoldoende dan wel onbegrijpelijk.
A-G Wattel constateert dat de foutenleer moet “voorkomen dat ingeval het eindvermogen van het voorafgaande jaar niet naar de voorschriften van de wet en overeenkomstig goed koopmansgebruik is vastgesteld een stuk bedrijfswinst onbelast blijft, hetzij dubbel wordt belast”. De litigieuze fout leidt tot onjuiste totale-winstbepaling doordat heffing over de boekwinst op het Nederlandse huurrecht achterwege is gebleven door toevoeging aan een HIR die ten onrechte (in strijd met HR BNB 1994/190) is afgeboekt op de kostprijs van het Belgische gebruiksrecht óók voor de bepaling van de vrij te stellen Belgische v.i.-winst in plaats van alleen voor de bepaling van de generale winst. Naar haar strekking is de foutenleer in casu dus stellig van toepassing, mede gegeven dat het om een afschrijvingsfout gaat, die onder de foutenleer valt.
De te lage totale-winstheffing is echter niet het gevolg van een onjuiste eindbalans 2012 van de generale onderneming. In beginsel komt de foutenleer dan niet in aanmerking als herstelmethode. De rechtspraak biedt maar één soort fout die ondanks haar irrelevantie voor de fiscale balans toch hersteld kan worden met de foutenleer: fouten in de bepaling van de fiscale oudedagsreserve die (tot 2001), net zoals vrij te stellen buitenlandse v.i.-winst, extra-comptabel werd bepaald. De HR kon zich bij FOR-fouten echter baseren op art. 44d(2) Wet IB 1964, dat begin- en eindcontinuïteit voorschreef. De huidige wet bevat geen vergelijkbare bepaling voor de berekening van de vrij te stellen buitenlandse v.i.-winst.
Toch acht A-G Wattel de foutenleer ook van toepassing bij de bepaling van buitenlandse v.i.-winst. Het toepasselijke belastingverdrag eist voor de v.i.-winstbepaling een zelfstandigheidsfictie en laat de winstbepaling verder aan nationaal recht over en verwijst ook voor de voorkomingsmethode naar nationaal recht. De totstandkomingsgeschiedenis van de Nederlandse belastingvrijstelling en objectvrijstelling van buitenlandse v.i.-winst verklaart expliciet de zelfstandigheidsfictie en de Nederlandse fiscale winstvaststellings-maatstaven van toepassing op v.i.-winstbepaling, wat zijns inziens vermogensvergelijking en daarmee fiscale begin- en eindbalansen impliceert. In dezelfde richting wijst de spiegelbeeldige bepaling van buitenlandse v.i.-winst van ingezetenen en binnenlandse v.i.-winst van niet-ingezetenen, zoals ontwikkeld in de Rupiah-arresten. De A-G concludeert daarom dat ook fouten in de vrijstellingswinstbepalende v.i.-balans gecorrigeerd kunnen worden met de foutenleer, zodat de middelen (i) en (iii) zijns inziens stranden.
Middel (ii) stelt subsidiair dat de foutenleer in casu niet toegepast kan worden voor zover navordering mogelijk is. Die stelling lijkt de A-G onjuist omdat het zijns inziens bij één repetitieve fout alles of niets is: als dezelfde in alle jaren gemaakte fout niet in al die jaren hersteld kan worden door navordering, kan zij voor alle jaren met de foutenleer hersteld worden. Hij ziet geen reden voor temporele splitsing van herstelmethoden, gegeven dat de belanghebbende bij toepassing van de foutenleer over één aanslag kan procederen en recht heeft op een redelijke tegemoetkoming voor zover de foutenleer tot nadeliger effecten leidt dan correcte heffing van meet af aan. De Rechtbank heeft volgens de A-G terecht de 12-jaars navorderingstermijn van art. 16(4) AWR niet van toepassing geacht. Blijkens de parlementaire geschiedenis van en de rechtspraak over die bepaling ziet zij op verhulling en op feitelijke geldstromen en daarmee op situaties die ver af liggen van de litigieuze afschrijvingsallocatiefout tussen generale en v.i.-winst, waarvan de Inspecteur bovendien op de hoogte kon zijn. Het gaat niet om verzwegen inkomsten of vermogensbestanddelen ter zake waarvan het de “fiscus in feite ontbreekt aan toereikende controlemogelijkheden”. Nu de fout niet in haar geheel kan worden hersteld door navordering binnen de reguliere navorderingstermijn van vijf jaar, meent ook de A-G dat de Inspecteur de foutenleer kan toepassen. Ook middel (ii) strandt zijns inziens.
Conclusie: cassatieberoep ongegrond.