Bij vonnis van 5 april 2023 heeft de rechtbank Den Haag de vorderingen van [A] c.s., BP en McDonald’s tot tussenkomst afgewezen.4 De dragende overwegingen van het vonnis laten zich als volgt samenvatten:
Het geschil en de beoordeling daarvan in de incidenten
a. Op grond van art. 3 lid 2 Ow kunnen derde-belanghebbenden, waaronder huurders, onderhuurders en bezitters de rechtbank verzoeken om tussenkomst in een onteigeningsprocedure. Uit art. 3 lid 3 Ow volgt dat als de gestelde hoedanigheid van de derde-belanghebbende wordt betwist, tussenkomst niet wordt toegelaten. Bij de beoordeling van de incidenten neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat art. 3 lid 3 Ow de strekking heeft vertraging van de onteigeningsprocedure te voorkomen. De onteigeningsprocedure is naar haar aard een procedure die gericht is op een spoedige afwikkeling en die geen ruimte biedt voor beslissingen over rechtsverhoudingen. (onder 3.4)
b. In dit geval wordt de door [A] c.s. gestelde hoedanigheid van bezitter door de provincie betwist, zodat [A] c.s. op de voet van art. 3 lid 3 Ow niet worden toegelaten als interveniënten. Dit geldt ook voor McDonald’s, gelet op het standpunt van de provincie ten aanzien van de opschortende voorwaarde in de (onder)huurovereenkomst. (onder 3.5)
c. Ook BP wordt niet toegelaten als interveniënt in deze procedure. Naar het oordeel van de rechtbank kan degene die huurt van een onbevoegd verhuurder niet worden aangemerkt als ‘huurder’ in de zin van art. 3 lid 2 Ow. Omdat de provincie in dit geval de bevoegdheid van [A] c.s. om het perceelsgedeelte aan BP te verhuren betwist, staat het bepaalde in art. 3 lid 3 Ow dus ook aan de tussenkomst van BP in de weg. (onder 3.6)
d. Het voorgaande betekent dat [A] c.s., BP en McDonald’s hun beweerdelijke rechten niet in deze onteigeningsprocedure, maar in een andere procedure geldend moeten maken, waarna aanspraak kan worden gemaakt op de (eventueel) in deze procedure vastgestelde en te consigneren schadevergoeding. In die zin zijn [A] c.s., BP en McDonald’s wel aan te merken als derde-belanghebbenden in deze procedure. (onder 3.7)
e. Dat in zaak 20-1172 – waarin zoals hiervoor overwogen onder meer onderwerp van geschil waren de rechten en titels van het (voortgezet) gebruik van het perceelsgedeelte door BP, McDonald’s en [A] c.s. – inmiddels eindvonnis is gewezen, maakt het oordeel in de incidenten niet anders. De rechtbank neemt daarbij tot uitgangspunt dat in zaak 20-1172 hoger beroep kan worden ingesteld, nu de termijn van drie maanden als bedoeld in art. 339 lid 1 Rv nog niet is verstreken. Van enige bindende kracht van beslissingen vervat in het eindvonnis in zaak 20-1172 kan – voor zover al relevant voor het oordeel in de incidenten in deze procedure – dus geen sprake zijn. (onder 3.8)
f. De afwijzing van de incidentele vorderingen tot tussenkomst van BP en McDonald’s leidt tot slot ertoe dat ook hun (voorwaardelijk ingestelde) vorderingen tot het verlenen van uitstel voor een inhoudelijke reactie op de dagvaarding moet worden afgewezen. (onder 3)
Het geschil en de beoordeling daarvan in de hoofdzaak
g. De bepaling van een voorschot voor [A] , BP en McDonald’s kan gelet op de betwisting van hun hoedanigheid als tussenkomende partij achterwege blijven. (onder 4.5)
h. De rechtbank dient op grond van art. 54j Ow zich te laten voorlichten door deskundigen voor de begroting van de schadeloosstelling van (in ieder geval) de derde-belanghebbenden [A] , BP en McDonald’s. (onder 4.6)
i. Ondanks dat aan [A] c.s., BP en McDonald’s niet zal worden toegestaan om tussen te komen in deze procedure, komen (ook) aan hen als derde-belanghebbenden wel rechten toe op grond van de Onteigeningswet, waaronder ten aanzien van de vaststelling van de schadeloosstelling (door deskundigen). Daarom zal de rechtbank hen in de gelegenheid stellen om zich alsnog over de voorgenomen benoeming van deskundigen uit te laten. (onder 4.8)
j. Voorafgaand aan de plaatsopneming door deskundigen kunnen [A] c.s., BP en McDonald’s schriftelijke stukken wisselen, ook kunnen zij bij die plaatsopneming met hun advocaten aanwezig zijn en een mondelinge toelichting geven. (onder 4.10)