De lagere rechtspraak luidt sinds lang in de hiervoor genoemde zin. Rechtspraak waarin een partij in kort geding wordt veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van een gemeenschappelijk goed met het oog op de verdeling van een gemeenschap, dateert in elk geval al van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ook andere vormen van medewerking aan een verdeling worden in kort geding toewijsbaar geoordeeld. Voor een overzicht van de rechtspraak van vóór 2015 verwijs ik naar de literatuur.53 Een beperkt rechtspraakonderzoek op rechtspraak.nl over de periode vanaf 1 januari 2015 – uitgevoerd door middel van enkele trefwoorden en filters (trefwoorden ‘medewerking aan verkoop en levering’ en ‘verdelen gemeenschap’ en filters ‘kort geding’ en de periode 1 januari 2015 en later) – leert dat, afgezien van de uitspraken van de hoven Den Haag en Den Bosch die hiervoor in 1.3 zijn genoemd, de lagere rechtspraak ook toen nagenoeg steeds in overeenstemming met het voorgaande heeft beslist.
In de volgende – in chronologische volgorde opgesomde – uitspraken is een vordering tot medewerking aan de verkoop van een gemeenschappelijk goed met het oog op de verdeling van de gemeenschap waartoe dat goed behoort, in kort geding toegewezen of mogelijk geoordeeld: Hof Den Bosch 7 april 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1277, Hof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6721, Rb Overijsel 30 januari 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:850, Rb Amsterdam 16 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4596, JIN 2020/169 m.nt. T.C.P. Christoph, Rb Limburg 10 december 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:9742, Rb Overijsel 10 maart 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:1097, Rb Rotterdam 1 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7889, JERF 2021/165, m.nt. J.H. Lieber, Hof Arnhem-Leeuwarden 15 juni 2021 ECLI:NL:GHARL:2021:5891, Rb Rotterdam 18 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5686, Rb Gelderland 10 augustus 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5845, Rb Rotterdam 26 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:11720, Rb Overijssel 9 december 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4701, Rb Noord-Holland 14 december 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11676, Rb Rotterdam 21 december 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:13393, Rb Amsterdam 28 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7649, Rb Noord-Holland 31 december 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12314, Rb Rotterdam 27 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1222, Rb Den Haag 31 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2964, Rb Overijssel 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:2953, Rb Noord-Holland 16 augustus 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8390, Rb Rotterdam 27 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8131.
Zie voorts in deze zin de arresten van de hoven Arnhem-Leeuwarden en Amsterdam die hiervoor in 1.3 zijn genoemd.
Aparte vermelding verdient hier Hof ’s-Hertogenbosch 28 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2559, dat deze beslissing eveneens mogelijk acht, waarmee dit hof dus (deels) lijkt te zijn teruggekomen van zijn hiervoor in 1.3 genoemde eerdere uitspraken (dit arrest is gewezen door deels dezelfde kamer als beide eerdere uitspraken) en te zijn teruggekeerd in het spoor van de als eerste in deze opsomming genoemde uitspraak van 7 april 2015 (en eerder al de uitspraken die zijn vermeld in het overzicht bij Lammers dat hiervoor in voetnoot 53 is genoemd). Ook kan afzonderlijk worden gewezen op Hof Den Haag 20 februari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:451, rov. 13, waarin dat hof (eveneens met deels dezelfde kamer als bij de hiervoor in 1.3 genoemde uitspraken) nog besliste in lijn met de hiervoor opgesomde uitspraken.
Wat opvalt aan de opsomming, is dat deze mede bestaat in uitspraken van de rechtbanken Limburg, Rotterdam en Den Haag, die daarmee dus afwijken van de hiervoor 1.3 genoemde uitspraken van het hof in hun eigen ressort.
Andere uitspraken waarin genoemde vordering in kort geding niet mogelijk werd geoordeeld, dan die welke hiervoor in 1.3 zijn genoemd, heb ik niet gevonden.
In de volgende – eveneens in chronologische volgorde opgesomde – uitspraken is een veroordeling in kort geding tot medewerking aan de verdeling van een gemeenschap of gemeenschappelijk goed toegewezen of mogelijk geoordeeld: Rb Midden-Nederland 4 oktober 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:4588, Rb Limburg 17 oktober 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:9333, JERF Actueel 2019/347, Hof Amsterdam 14 april 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1223, Rb Rotterdam 16 juli 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:13312, Rb Rotterdam 1 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7889, JERF 2021/165 m.nt. J.H. Lieber, Rb Rotterdam 18 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5686 (dat mede overweegt dat een declaratoir omtrent de verdeling in kort geding niet mogelijk is), Rb Amsterdam 28 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7649, Hof Arnhem-Leeuwarden 28 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5445, Rb Noord-Holland 16 augustus 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8390.54
In Rb Limburg 6 april 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:2974, is zo’n vordering in kort geding niet mogelijk geoordeeld.