1. Inleiding en samenvatting
1.1 Deze bewindzaak gaat over het al dan niet vergoeden van aanvangswerkzaamheden voor professionele bewindvoerders als zij een op eigen verzoek ontslagen bewindvoerder opvolgen. In de onderhavige zaak is door de kantonrechter bepaald dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden voor de opvolgende bewindvoerder niet ten laste mag worden gebracht van het vermogen van de rechthebbende. In hoger beroep heeft het hof wel een vergoeding aan de opvolgende bewindvoerder toegekend, zij het een vergoeding die afwijkt van het forfaitaire bedrag dat is vastgesteld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Verzoekster in cassatie, die een professionele bewindvoerder is, kan zich hiermee niet verenigen en stelt in cassatie aan de orde dat in de rechtspraak sprake is van rechtsverscheidenheid op dit punt, hetgeen leidt tot rechtsonzekerheid. Van rechtsverscheidenheid zou bovendien niet alleen sprake zijn wanneer het gaat om de beloning van aanvangswerkzaamheden voor opvolgende bewindvoerders, maar ook wanneer het gaat om die van opvolgende curatoren en mentoren en voorts wanneer het gaat om de vergoeding voor het opmaken van de eindrekening- en verantwoording voor de voormalige bewindvoerder. Met de onderhavige (proef)procedure verlangt verzoekster in cassatie opheldering over deze kwesties.
2.1 Bij inleidend verzoekschrift, bij de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen (hierna: de kantonrechter) op 23 februari 2021 ingekomen, heeft de voormalige bewindvoerder verzocht haar als bewindvoerder te ontslaan, omdat zij vanwege persoonlijke redenen (pensionering) haar werkzaamheden als bewindvoerder wenst te beëindigen en heeft zij de gelijktijdige benoeming van de opvolgende bewindvoerder als bewindvoerder verzocht.
2.2 Bij beschikking van 4 mei 2021 heeft de kantonrechter het verzoek toegewezen en de opvolgende bewindvoerder benoemd. De kantonrechter heeft – voor zover in cassatie van belang – beslist dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden niet ten laste mag worden gebracht van het vermogen van de rechthebbende en dat aan de ontslagen bewindvoerder geen beloning toekomt voor het opmaken van de eindrekening en verantwoording.
2.3 De opvolgende bewindvoerder is van deze beschikking bij het hof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) in hoger beroep gekomen voor zover daarbij is bepaald dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden niet ten laste van het vermogen van de rechthebbende mag worden gebracht.
2.4 Bij beschikking van 12 mei 2022 heeft het hof de beschikking van de kantonrechter, voor zover aan het hof voorgelegd, vernietigd en aan de opvolgende bewindvoerder voor het verrichten van aanvangswerkzaamheden op grond van artikel 3 lid 6 van de Regeling een vergoeding toegekend van EUR 279,50, zijnde de helft van het in lid 5 van de Regeling genoemde bedrag voor het jaar 2021.2
2.5 De opvolgende bewindvoerder heeft van de beschikking van het hof (hierna: de bestreden beschikking) tijdig3 cassatieberoep ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
3 Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestrijkt drie onderdelen. Onderdeel 1 gaat over de uitleg van het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ zoals bedoeld in artikel 3 lid 5 van de Regeling en raakt zo de reikwijdte van de bepaling. Onderdeel 2 betreft de vaststelling van een beloning op grond van artikel 3 lid 6 van de Regeling, welke rechtsgrond de rechter de ruimte geeft om bij ‘uitzonderlijke omstandigheden’ een hogere of lagere beloning dan de in de Regeling neergelegde forfaitaire vergoeding toe te kennen. Onderdeel 3 gaat over de hoogte van de beloning en stelt de eventuele aansluiting bij de forfaitaire beloning voor een bewindvoerder die voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd, aan de orde.
3.2
Alvorens ik inga op de middelonderdelen, bespreek ik het juridisch kader behorende bij de beloning van aanvangswerkzaamheden voor een bewindvoerder aan de hand van wet- en regelgeving en relevante rechtspraak.
Juridisch kader bij beloning van aanvangswerkzaamheden
3.3
In de onderhavige zaak is sprake van een beschermingsbewind waarbij door de kantonrechter een (professionele) bewindvoerder is benoemd ter opvolging van een wegens pensionering op eigen verzoek ontslagen bewindvoerder. De vraag is aan de orde of bij ontslag van een bewindvoerder de opvolgende professionele bewindvoerder ook een beloning toekomt voor zijn aanvangswerkzaamheden en zo ja, op welke grond en voor welk bedrag?4
Wet- en regelgeving ten aanzien van de beloning van professionele bewindvoerders
3.4
Een bewindvoerder heeft ingevolge de wet (art. 1:447 BW) aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij ministeriële regeling zijn vastgesteld, te weten in de ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’ (hierna: de Regeling).5 De Regeling geldt sinds zijn inwerkingtreding op 1 januari 2015 en bevat voorschriften voor de vaststelling van de beloning van de provisionele bewindvoerder, van de curator, van de bewindvoerder in geval van afwezigheid en vermissing, van de beschermingsbewindvoerder en van de mentor.6
3.5
Blijkens de toelichting op de ministeriële regeling werd de Regeling ingevoerd om rechtsverscheidenheid terug te dringen. Vóór de totstandkoming van de Regeling maakten kantonrechters voor de beloning van bewindvoerders namelijk doorgaans gebruik van de aanbevelingen van het LOVCK (Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren; voorheen LOK, Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters). Hierover merkt de staatssecretaris het volgende op in de toelichting op de Regeling:
“Een bezwaar van deze aanbevelingen is dat ze voor de individuele kantonrechter, die gaat over de benoeming en beloning van curatoren, bewindvoerders en mentoren, niet bindend zijn. Vertegenwoordigers die aan meer dan één kantonrechter rekening en verantwoording schuldig zijn, kunnen daardoor ondanks de aanbevelingen met verschillende normen voor de beloning worden geconfronteerd. Daarom stel ik in deze regeling eenduidige bindende regels voor de beloning vast. Deze regeling bouwt voort op de systematiek van de aanbevelingen.”7
3.6
Met de Regeling is gekozen voor een forfaitair systeem. Het voordeel van het hanteren van een forfaitaire beloning is, aldus de toelichting op de Regeling, dat de administratieve afhandeling relatief eenvoudig is. Met de Regeling is beoogd de regeldruk voor de vertegenwoordigers en de rechterlijke macht te verminderen8 en daarin het overgrote deel van de gevallen van bewind (/curatele/mentorschap) te bestrijken.9
3.7
Over de vraag wie de kosten moet dragen van de uitvoering van de beschermingsmaatregel wordt in de toelichting het volgende opgemerkt.
“Uitgangspunt is dat de curator, bewindvoerder en mentor adequaat worden beloond voor de uitoefening van hun taken. De beloning komt voor rekening van de betrokkene. Indien de betrokkene de kosten van de beloning zelf niet kan dragen komen die kosten in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand.”10
3.8
De Regeling maakt een onderscheid tussen enerzijds de beloning voor ‘gewone’ bewindvoerders (en curatoren/mentoren) en anderzijds die voor professionele bewindvoerders11 (en curatoren/mentoren).12 Voor een aantal incidentele werkzaamheden komt de professionele bewindvoerder zo naast de forfaitaire jaarbeloning13 een aanspraak toe op een forfaitaire aanvullende beloning.14 Artikel 3 van de Regeling (zoals deze gold op het moment waarop de opvolgende bewindvoerder werd benoemd)15 betreft de vergoeding voor professionele bewindvoerders en regelt – voor zover in cassatie van belang – als volgt.
Artikel 3
1 De kantonrechter die de bewindvoerder, bedoeld in artikel 435, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, benoemt, stelt diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid.
(…)
5 Naast de jaarbeloning kent de kantonrechter in voorkomende gevallen de volgende beloningen toe:
a. voor aanvangswerkzaamheden € 559, of € 419 indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd;
(…)
d.voor het opmaken van een eindrekening en -verantwoording € 210.
6 In afwijking van het eerste lid kan de kantonrechter in geval een bewind niet alle goederen betreft of wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de bewindvoerder op andere wijze vaststellen.
3.9
In de Regeling wordt de professionele bewindvoerder dus specifiek een aanvullende forfaitaire beloning voor aanvangswerkzaamheden toegekend.16 Het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ krijgt in de toelichting meer duiding.
“Onder aanvangswerkzaamheden van een bewindvoerder zijn onder meer de volgende intakewerkzaamheden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Daarnaast stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij de klachtenregeling aan de rechthebbende. In sommige gevallen gaat budgetbeheer vooraf aan beschermingsbewind. Een aantal stappen die bij aanvang en tijdens het budgetbeheer zijn genomen hoeven niet meer bij de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van het ingestelde bewind te worden uitgevoerd. Er hoeft bijvoorbeeld geen kennismaking meer plaats te vinden, het verzamelen van stukken heeft (deels) al plaatsgevonden. Stappen die de bewindvoerder wel moet ondernemen zijn bijvoorbeeld het bijwonen van de instellingszitting en het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de veranderde situatie. Naar aanleiding van reacties op de internetconsultatie wordt de beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd, gebaseerd op 6 uren. (…)”.17
De Regeling en de toelichting laten open wat in artikel 3 lid 5 van de Regeling onder ‘voorkomende gevallen’ wordt verstaan en onvermeld blijft of de aanvangswerkzaamheden gekoppeld zijn aan de start van het bewind of aan de start van de bewindvoering. Hoewel de genoemde intakewerkzaamheden eerder verband houden met de instelling van het bewind dan met de aanvang van de bewindvoering, betreft het een enuntiatieve opsomming van werkzaamheden. Een al dan niet opvolgend bewindvoerder zal een aantal van de genoemde aanvangswerkzaamheden wel hebben en een aantal niet.
De kantonrechter is verder – in artikel 3 lid 6 van de Regeling – de ruimte gelaten om af te wijken van de forfaitaire beloning van de bewindvoerder18 (/curator/mentor)19 en deze op een andere wijze vast te stellen, zij het alleen in het geval de beschermingsmaatregel niet alle goederen betreft of wegens uitzonderlijke omstandigheden in het specifieke geval die maken dat de Regeling niet onverkort kan worden toegepast.20 Over de aanduiding ‘uitzonderlijke omstandigheden’ komt in de toelichting het volgende naar voren.
“Naar aanleiding van reacties op de conceptregeling is de formulering gewijzigd van ‘bijzondere omstandigheden’ in ‘uitzonderlijke omstandigheden’, om te benadrukken dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken. Indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, kan de kantonrechter door deze ingebouwde ‘noodklep’ bijvoorbeeld een hogere beloning toekennen dan door deze regeling wordt voorgeschreven. Een bijstelling van de jaarbeloning naar beneden is evenwel ook mogelijk. Wat onder uitzonderlijke omstandigheden wordt verstaan, kan niet in een limitatieve opsomming in deze regeling worden vastgesteld. Deze omstandigheden zijn immers toegesneden op de omstandigheden die zich in een specifiek geval kunnen voordoen en zijn naar hun aard niet alle voorzienbaar. Als voorbeeld noem ik extra werkzaamheden vanwege het feit dat de betrokkene is vertrokken naar het buitenland en de vertegenwoordiger allerlei extra inspanningen moet doen om hem naar Nederland te laten brengen. Wat in geen geval onder uitzonderlijke omstandigheden kan worden verstaan zijn de werkzaamheden die blijkens de toelichting vallen onder de verschillende voor professionele vertegenwoordigers onderscheiden categorieën werkzaamheden (zie voor een omschrijving van deze werkzaamheden de toelichting bij art. 2, tweede lid, art. 3, tweede lid, en art. 4, tweede lid). Van belang is om te benadrukken dat het dient te gaan om incidentele extra werkzaamheden.”21
Voorts is in de toelichting aangegeven dat wanneer de kantonrechter op grond van uitzonderlijke omstandigheden afwijkt van de forfaitaire beloning, hij de reden in de beschikking moet vermelden.22 De kantonrechter kan in uitzonderlijke omstandigheden aldus afwijken van de forfaitaire beloning, mits gemotiveerd.
3.10
In de Regeling en de toelichting daarop wordt niet ingegaan op de wijze van beloning van een professionele bewindvoerder in geval van ontslag en opvolging van een bewindvoerder. Er wordt geen onderscheid gemaakt in een eerste of een volgende bewind. Dat geldt niet voor (enkele) aanbevelingen van het LOK/LOVCK, de Aanbevelingen meerderjarigenbewind (hierna: de aanbevelingen), waarop de Regeling, althans op diens systematiek, voortbouwt.23 Het loont dus om een blik te werpen op die (niet-bindende) aanbevelingen.
3.11
De aanbevelingen zijn in 2004 opgesteld en zijn nadien sinds 2008 jaarlijks aangevuld of bijgesteld.24 Blijkens de gepubliceerde aanbevelingen op rechtspraak.nl vond de laatste wijziging plaats in 2018.25 In de aanbevelingen komt naar voren dat zij landelijk tot uitgangspunt strekken en dat daarvan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. De nieuwe gepubliceerde versie laat de vorige versies vervallen.26 De Aanbevelingen hebben betrekking op alle aspecten van het bewind waarbij in de versie uit 2018 in paragraaf C nader wordt ingegaan op de beloning van de bewindvoerder.
3.12
In de aanbevelingen wordt met forfaitaire bedragen gewerkt. Over de systematiek van de aanbevelingen wordt in de meest recente aanbevelingen (2018) verwezen naar de Regeling en toegelicht dat ‘Het uitgangspunt van de Regeling beloning is en dat de regeling een forfaitair karakter heeft. De beloning geldt als een gemiddelde en het systeem gaat uit van de solidariteitsgedachte dat de eenvoudige bewinden mede de lasten van ingewikkelder bewinden dragen. Inherent hieraan is dat niet voor alle extra werkzaamheden een extra beloning kan worden gevraagd. In de toelichting op de regeling is expliciet aangegeven dat extra beloning alleen mogelijk is in uitzonderlijke situaties en dat niet te snel mag worden overgegaan tot afwijking van de regeling. Verzoeken om extra beloning zullen worden getoetst aan dit criterium.’27
3.13
In de (ook oudere) aanbevelingen is telkens ingegaan op de beloning van de (professionele) bewindvoerder. Aan bod komt dat professionele bewindvoerders een (forfaitair vastgestelde) intakevergoeding in rekening mogen brengen voor onder meer de kennismaking met de rechthebbende, het verzamelen en de kennisneming van de stukken, het aanschrijven van instanties en de aanmaak van een dossier (vergelijkbaar met de in de Regeling zogenoemde ‘aanvangskosten’).28 Ook is geregeld dat een bewindvoerder, behalve bij zijn verwijtbaar ontslag (ontslag om gewichtige redenen), voor het opmaken van een eindrekening en -verantwoording op een ander moment dan 1 januari of 31 december van een kalenderjaar voor daaraan verbonden extra werk een (forfaitair vastgesteld) vergoeding in rekening mag brengen.29
3.14
Maar hoe zit het met de beloning van de professionele bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden wanneer hij een eerdere bewindvoerder opvolgt? De meest recente versie van de aanbevelingen (2018) gaat hier niet op in.30 Maar enkele eerdere versies van de aanbevelingen (van in ieder geval 2012, 2014, 2015 en 2017) besteden hieraan wel aandacht. Daarin komt dan het volgende naar voren:
“Intake door opvolgend bewindvoerder na ontslag vorige bewindvoerder
De overname van een bewind door een nieuwe bewindvoerder na ontslag wegens gewichtige redenen door de kantonrechter van de eerste bewindvoerder, brengt veel werk mee voor de opvolgend bewindvoerder. Medewerking bij de overdracht van de kant van de ontslagen bewindvoerder is vaak minimaal, tegenwerking komt ook voor.
De opvolgend bewindvoerder moet echter aan de slag en kennismaken met rechthebbende, soms onbegrip of wantrouwen overwinnen en aan bruikbare gegevens over het vermogen zien te komen.
Vergoeding van de daarmee gepaard gaande tijd (inzet van personeel) is geboden, omdat anders het middel van ambtshalve ontslag wegens gewichtige redenen illusoir zou worden, aangezien er geen alternatief (een andere professionele bewindvoerder) voor handen zou zijn. Bij massa-ontslagen kan ook als uitgangspunt voor de vergoeding het intaketarief gelden. De werkzaamheden zijn in hoge mate vergelijkbaar met een normale intake. Bij de specifieke omstandigheden van het geval kan ook toekenning van extra uren worden overwogen. Met name kan dat het geval zijn als de eerste bewindvoerder een puinhoop heeft gemaakt van de administratie of tegenwerking biedt bij de overdracht van gegevens en stukken.
Bij de toekenning van beloning in dit verband is het goed te overwegen wie de kosten moet dragen. Rechthebbende zal in eerste instantie de rekening moeten betalen, maar diverse gemeenten zijn bereid - al dan niet nadat de opvolgend bewindvoerder in voortraject van zijn benoeming, dus nadat hij door de kantonrechter is gepolst, al over dit punt contact heeft gehad met de gemeente - deze kosten te vergoeden als bijzondere bijstand. Het wanbeheer van de ontslagen bewindvoerder is daar meestal al wel bekend en reden om een oplossing te financieren.
Bijzondere aandacht vereist de positie van de rechthebbenden die net boven de bijstandsgrens verkeren. De extra intake kosten drukken zwaar op hun budget. Overwogen kan worden deze als schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder.
Voor een dergelijke intake kan forfaitair drie uur worden gerekend.”31
Daarmee wordt duidelijk dat professionele bewindvoerders die de bewindvoering overnemen van een ontslagen bewindvoerder, althans die ontslagen is wegens gewichtige redenen of vanwege een massa-ontslag, op grond van eerdere versies van de aanbevelingen een (forfaitaire) beloning toekwam voor de aanvangswerkzaamheden. Dit om te voorkomen dat bewinden die overgenomen moesten worden, niet overgenomen zouden worden. Van de hoogte van de vergoeding kon zowel naar boven als naar beneden worden afgeweken. Deze beloning kwam overeenkomstig de betreffende aanbevelingen in beginsel ten laste van het vermogen van rechthebbende. Het is mij niet bekend geworden waarom de geciteerde aanbeveling niet overgenomen is in de huidige, meest recente versie van de aanbevelingen uit 2018.
3.15
Uit het bovenstaande volgt dat daar waar de Regeling niet expliciet ingaat op beloning van de professionele bewindvoerder voor aanvangswerkzaamheden bij opvolging, dit in de aanbevelingen, en ten minste die tot aan de inwerkingtreding van de Regeling, wel het geval was. De in de aanbevelingen zogenoemde intake werkzaamheden werden (deels) vergoed, ook bij opvolging van een ontslagen bewindvoerder, ten minste in het geval van ontslag wegens gewichtige redenen en massa-ontslagen.
3.16
Voorts maken de aanbevelingen duidelijk dat een op eigen verzoek ontslagen bewindvoerder een vergoeding toekwam voor het opmaken van de eindrekening- en verantwoording, ten laste van het vermogen van de rechthebbende. In meerdere aanbevelingen is geëxpliceerd dat de bewindvoerder daarvoor geen beloning toekomt indien sprake is van een verwijtbaar ontslag.32 In de laatste versie van de aanbevelingen (2018) is deze aanbeveling echter niet overgenomen. De reden daarvan is mij opnieuw onbekend gebleven.
Relevante rechtspraak
3.17
Uit de gepubliceerde uitspraken op rechtspraak.nl zou geconcludeerd kunnen worden dat kantonrechters vaker wel dan geen beloning voor aanvangswerkzaamheden bij opvolging toekennen. Ik heb maar een handjevol zaken aangetroffen waarin geen beloning werd toegekend.33 Daarbij geldt wel dat in de meerderheid van de zaken waarin de beloning voor aanvangswerkzaakheden werd toegekend, sprake was van een ontslag wegens gewichtige redenen. In de volgende vier beschikkingen werd afgezien van het toekennen van een beloning van aanvangswerkzaamheden bij opvolging.
3.18
De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland kende bij beschikking van 19 mei 2017 geen vergoeding voor aanvangswerkzaamheden aan de opvolgende bewindvoerder toe noch een vergoeding voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording aan de op eigen verzoek ontslagen bewindvoerder, omdat de ontslagen bewindvoerder als franchisenemer ging werken bij het bewindvoerderskantoor dat als opvolgende bewindvoerder was benoemd. Zodoende was er sprake van een formele wijziging van bewindvoerder, maar had er inhoudelijk geen wijziging plaatsgevonden omdat de ontslagen bewindvoerder de uitvoerende bewindvoerder bleef. De kantonrechter voegde daaraan toe dat sprake was ‘van een overname van een (bijna) gehele praktijk (56 zaken) en dat daarbij beleid is dat de kantonrechter geen intakevergoeding toekent.’ Naar het oordeel van de kantonrechter levert het overnemen van een groot aantal zaken de onderneming een besparing op en heeft de rechthebbende niet gevraagd om deze overname. De kantonrechter acht het bovendien niet billijk om de betreffende vergoedingen ten laste van het vermogen van de rechthebbende dan wel de gemeente te brengen. Het meerwerk zou daarom in dit geval voor risico en rekening van de bewindvoerder komen.34
3.19
Ook de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant besloot bij beschikking van 26 november 2020 geen beloning toe te kennen voor de aanvangswerkzaamheden en de eindrekening en -verantwoording aan de opvolgende resp. de wegens beëindiging van de bedrijfsvoering op eigen verzoek ontslagen bewindvoerder. De reden hiervoor achtte de kantonrechter gelegen in de omstandigheid dat de opvolging niet de keuze van de rechthebbende is geweest en ook niet aan hem te wijten is; en voorts omdat een groot deel van de aanvangswerkzaamheden door de opvolgende bewindvoerder niet meer hoefde te worden verricht. De kantonrechter overwoog verder als volgt.
“De Landelijke Expertgroep CBM hanteert als beleid dat in gevallen waarin een professionele bewindvoerder besluit om wegens hem of haar moverende redenen met de werkzaamheden te stoppen en om ontslag in alle zaken vraagt, de kosten van dit ontslag niet op betrokkenen of de maatschappij (in geval van bijzondere bijstand) mogen worden afgewenteld. Het ontslag van de bewindvoerder en de (noodzakelijke) benoeming van een opvolger is immers niet de keuze van betrokkenen maar gebeurt op (eenzijdig) verzoek van de bewindvoerder en is (mede) een gevolg van de keuze voor de rechtsvorm waarin de bewindvoerder de werkzaamheden uitvoert. Indien een bewindvoerder de werkzaamheden immers via een benoembare Stichting of Besloten Vennootschap uitvoert, dan kunnen de werkzaamheden bij zijn of haar vertrek door een andere bewindvoerder binnen die Stichting of Besloten Vennootschap worden overgenomen. Er hoeft dan geen formele ontslag- en benoemingprocedure plaats te vinden. In die gevallen krijgen betrokkenen feitelijk ook een andere bewindvoerder althans behandelaar en moet deze ‘nieuwe’ bewindvoerder de werkzaamheden van de oude bewindvoerder overnemen en voortzetten, maar wordt hiervoor bij betrokkenen geen beloning voor aanvangswerkzaamheden in rekening gebracht. Naar het oordeel van de kantonrechter is het dan ook niet redelijk om deze beloning wel toe te kennen én voor rekening van betrokkenen te laten komen indien betrokkenen bij instelling van het bewind geen Stichting of Besloten Vennootschap als bewindvoerder hebben voorgesteld, maar een bewindvoerder handelend als eenmanszaak.”
De beslissing van de bewindvoerder om met zijn werkzaamheden te stoppen vormt naar het oordeel van de kantonrechter een uitzonderlijke omstandigheid die rechtvaardigt dat wordt afgezien van de betreffende beloningen.35
3.20
De kantonrechter in de rechtbank Limburg kwam bij beschikking van 30 april 2021 tot het oordeel dat de kosten die zijn verbonden aan de overname van een volledige bewindvoerderspraktijk kwalificeren als bedrijfskosten, die niet op de betrokkene of via bijzondere bijstand op de gemeente behoren te worden afgewenteld. De hiervoor onder randnummer 3.19 geciteerde overweging werd opnieuw door de kantonrechter overwogen en als volgt aangevuld.
“Uit het in de onderhavige zaak van toepassing zijnde artikel 3 lid 6 van de regeling volgt dat de kantonrechter wegens uitzonderlijke omstandigheden – in afwijking van de gebruikelijke beloning – de beloning voor de bewindvoerder op andere wijze kan vaststellen. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt de beslissing van [naam bewindvoerder] om met haar werkzaamheden te stoppen en de beslissing van de verzoekster om die werkzaamheden van haar over te nemen, een uitzonderlijke omstandigheid die rechtvaardigt dat wordt afgezien van de toekenning van een beloning voor aanvangswerkzaamheden. De rechthebbende heeft niet om ontslag van [naam bewindvoerder] als bewindvoerder gevraagd, noch om benoeming van de verzoekster tot opvolgend bewindvoerder. Dat verzoek was afkomstig van beide laatstgenoemden. Dat de rechthebbende, of voor deze de gemeenschap, in de vorm van de gemeente waar de rechthebbende woonachtig is en die aan de rechthebbende bijzondere bijstand verleent voor de betaling van de bewindvoerdersbeloningen, vervolgens ook nog dient te betalen voor eventuele door de verzoekster te verrichten of verrichte aanvangswerkzaamheden – werkzaamheden waar de rechthebbende of de gemeente zeer zeker dus niet om hebben gevraagd – vermag de kantonrechter niet in te zien. De kosten die verbonden zijn aan de overname van een bewindvoerderspraktijk behoren naar het oordeel van de kantonrechter tot de kosten die een ondernemer maakt als hij een bedrijf overneemt. Het zijn dus bedrijfskosten. En bedrijfskosten plegen niet op deze wijze te worden afgewenteld op rechthebbenden of de gemeenschap.”36
3.21
Ten slotte kwam de rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van 28 juli 2022 ook tot afwijzing van het verzoek tot beloning van de aanvangswerkzaamheden (ter hoogte van de helft, voor alle overgedragen dossiers) voor de opvolgende bewindvoerder. Het argument dat de overname niet aan de rechthebbende te wijten is en de kosten daarom niet op hem of via bijzondere bijstand op de gemeente mag worden afgewenteld, kwam opnieuw naar voren. De kosten vallen naar het oordeel van de kantonrechter in de (ondernemers-)risicosfeer van de professionele bewindvoerder, die tevens ondernemer is.37 Voorts oordeelde de kantontrechter:
“(...) het is de kantonrechter ook bekend dat een bewindsdossier dat in die omstandigheden wordt overgedragen een economische waarde vertegenwoordigt van ongeveer € 1.000,00. De overnemende en overdragende bewindvoerder kunnen in het kader van de overdracht afspraken maken over de aan de overdracht verbonden kosten en doen dit in de praktijk ook. Het is dus niet de redenering van de kantonrechter dat de overnemende bewindvoerder geen werk en daarmee geen opstartkosten zou hebben aan deze dossiers, maar de redenering dat hij een op geld waardeerbare zaak overneemt, die maakt dat de kantonrechter voor deze aanvangswerkzaamheden geen beloning toekent. De economische waarde overstijgt de gezamenlijke eind- en aanvangsbeloning, zodat het in het geheel niet onredelijk is dat beide bewindvoerders over de aan deze werkzaamheden verbonden kosten afspraken maken.38 (…). Niet valt in te zien dat rechthebbenden moeten gaan betalen, daar waar uiteindelijk de overnemende bewindvoerder, gelet op de economische waarde van het dossier, profijt heeft van de overname.39
3.22
Uit bovenstaande rechtspraak volgt dat afwijzing van de beloning voor aanvangswerkzaamheden op grond van uitzonderlijke omstandigheden doorgaans wordt gestoeld op de motivering dat het ontslag en de opvolging niet de keuze van de rechthebbende is geweest, de aanvangswerkzaamheden onder bedrijfskosten of het ondernemersrisico moeten worden geschaard en de keuze voor de bedrijfsinrichting (eenmanszaak i.p.v. een stichting of B.V.) niet op het bordje van de rechthebbende mag komen.
3.23
In het merendeel van de uitspraken wordt de beloning voor aanvangswerkzaamheden bij opvolging van een bewindvoerder op grond van artikel 3 lid 5 van de Regeling echter wel toegekend.40
3.24
Uit meerdere beschikkingen volgt dat indien sprake is van een ontslag wegens gewichtige redenen, de beloning voor aanvangswerkzaamheden aan de opvolgende bewindvoerder ingevolge artikel 3 lid 5 van de Regeling wordt toegekend.41 Daarbij geldt dat in zo’n geval toekenning van de beloning voor het opmaken van een eindrekening en -verantwoording aan de ontslagen bewindvoerder door kantonrechters zowel toegewezen42 als afgewezen43 wordt.
3.25
Sommige (kanton-)rechters kennen de beloning voor aanvangswerkzaamheden van een opvolgende bewindvoerder wel toe, maar hebben deze verminderd wanneer de opvolgende bewindvoerder niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was.44 Door het hof Arnhem-Leeuwarden is in meerdere beschikkingen geconstateerd dat deze vermindering in strijd is met het forfaitaire systeem en dat alleen bij uitzonderlijke omstandigheden verminderd kan worden.45
3.26
Hieronder behandel ik alleen de beschikkingen en de daaruit volgende overwegingen die meer inzicht bieden in de motivering waarom de bewindvoerder, die een op eigen verzoek ontslagen bewindvoerder opvolgt, op grond van de beloningsregeling ten aanzien van de aanvangswerkzaamheden wel aanspraak maakt op die beloning.
3.27
Het hof Den Haag kwam bij beschikking van 12 januari 2022 op grond van de volgende motivering tot toewijzing van een beloning voor de aanvangswerkzaamheden voor de opvolgende bewindvoerder.46
“5.10
Ter zitting bij het hof is gebleken dat kantonrechters in het land verschillend omgaan met de toekenning van een beloning voor aanvangswerkzaamheden in die gevallen waarin het verzoek tot ontslag van de voormalig bewindvoerder en benoeming van een opvolgend bewindvoerder niet van de rechthebbende zelf afkomstig is. Het hof overweegt als volgt. Uit het eerder genoemde juridische kader volgt dat slechts wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van een bewindvoerder op een andere wijze door de rechter kan worden vastgesteld. Het hof benadrukt dat uit de toelichting bij de Regeling volgt dat uitzonderlijke omstandigheden niet te snel aangenomen mogen worden. Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat kan worden afgeweken van het forfaitaire systeem. Gebleken is dat [voormalig bewindvoerder] met pensioen is gegaan. Het hof vindt het daarom alleszins redelijk dat [voormalig bewindvoerder] om haar eigen ontslag heeft verzocht en het onderhavige dossier heeft overgedragen aan Motio. Vast staat dat Motio vervolgens verschillende aanvangswerkzaamheden heeft verricht. Het hof ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat Motio voor deze werkzaamheden de forfaitaire beloning ontvangt. Dat het ontslag van [voormalig bewindvoerder] en de benoeming van Motio niet de keuze is van de rechthebbende, levert naar het oordeel van het hof evenmin een uitzonderlijke omstandigheid op als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling. Nu de noodzaak tot bedrijfsbeëindiging vanwege de pensioengerechtigde leeftijd een voorzienbare en, naar het hof aanneemt, regelmatig voorkomende omstandigheid is, is er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de vergoeding voor een opvolgend bewindvoerder op een andere manier dan via het forfaitaire systeem zou kunnen worden vastgesteld.
5.11
Het hof begrijpt dat het voor de rechthebbende nadelig is dat de beloning voor de aanvangswerkzaamheden van Motio voor zijn of haar rekening komt, maar dat vormt net zo min aanleiding om af te wijken van het forfaitaire systeem. Zodra sprake is van een onderbewindstelling, brengt dat nu eenmaal bepaalde kosten met zich. Het enkele feit dat deze kosten ten laste komen van de rechthebbende, kan er naar het oordeel van het hof niet toe leiden dat van een opvolgend bewindvoerder kan worden verwacht dat hij of zij werkzaamheden verricht zonder dat daar een beloning tegenover staat.
5.12
Ten overvloede overweegt het hof voorts nog dat de Regeling geen onderscheid maakt in de aanvangswerkzaamheden door een eerste bewindvoerder en de aanvangswerkzaamheden door een opvolgend bewindvoerder. Het hof kan begrijpen dat in sommige gevallen door een opvolgend bewindvoerder minder werkzaamheden worden verricht dan door een eerste bewindvoerder, omdat een en ander al in gang is gezet. De Regeling biedt echter geen ruimte om daar verschillend mee om te gaan. Evenmin biedt de Regeling ruimte om het beloningsbedrag aan te passen, omdat ook daarvoor sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden.
5.13
Van overige omstandigheden, die een inbreuk op het forfaitaire systeem wel zouden rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.”
Naar het oordeel van het hof Den Haag komt de opvolgende bewindvoerder op grond van de Regeling dus de forfaitaire beloning voor aanvangswerkzaamheden toe, tenzij sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid. Opvolging van een bewindvoering na een wegens pensionering op eigen verzoek ontslagen bewindvoerder valt daar volgens dit hof niet onder.
3.28
In de beschikking van het hof Den Bosch van 24 januari 2022 werd eveneens geoordeeld dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden ingevolge artikel 3 lid 5 van de Regeling ook bij een opvolgend bewindvoerder geldt en een ontslag op eigen verzoek niet leidt tot een uitzonderlijke omstandigheid ex artikel 3 lid 6 van de Regeling.47 Het hof overweegt als volgt:
“3.7.8.
Zoals het hof eerder heeft geoordeeld in zijn beschikking van 10 juni 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:1770)48 is de omstandigheid dat het ontslag van de bewindvoerder en de benoeming van de opvolgend bewindvoerder niet de keuze is van de rechthebbende geen uitzonderlijke omstandigheid in de zin van artikel 3 lid 6 van de Regeling. Het is immers geenszins uitzonderlijk dat een bewindvoerder om alleszins billijke redenen (zoals bijvoorbeeld pensionering, ziekte, familieomstandigheden) ontslag verzoekt en moet worden opgevolgd, terwijl dat niet de keuze is van de rechthebbende. Het hof neemt bij dit oordeel voorts in aanmerking dat uit de hiervoor geciteerde totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3 lid 6 van de Regeling volgt dat niet te snel mag worden aangenomen dat van het forfaitaire systeem van de Regeling kan worden afgeweken. Het enkele feit dat de wisseling van bewindvoerder niet de keuze van de rechthebbende is, rechtvaardigt geen inbreuk op het forfaitaire systeem. Van overige bijzondere feiten of omstandigheden die tot de conclusie leiden dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een inbreuk op het forfaitaire systeem rechtvaardigen is niet gebleken. Bovendien staat vast dat de bewindvoerder daadwerkelijk aanvangswerkzaamheden heeft verricht en ook van een dusdanige aard en omvang dat deze een dergelijke vergoeding in redelijkheid rechtvaardigen. Het hof neemt hierbij verder nog in aanmerking dat indien er in deze zaak geen sprake zou zijn geweest van een bedrijfsovername door de bewindvoerder, de rechtbank in circa veertig lopende dossiers ook een andere bewindvoerder had moeten benoemen die evenzeer aanspraak had kunnen maken op een vergoeding voor aanvangswerkzaamheden.
3.7.9.
Voor zover de kantonrechter zich heeft beroepen op een vaststaand beleid, dat door de Landelijke Expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap wordt gehanteerd en op grond waarvan de opvolgend bewindvoerder volgens de kantonrechter in de bestreden beschikking in geval van een bedrijfsovername geen vergoeding voor aanvangswerkzaamheden ontvangt, wordt hieraan voorbijgegaan. Nog daargelaten de vraag of dit beleid de rechterlijke toets kan doorstaan, niet gebleken is dat van een dergelijk beleid sprake is. Uit de gepubliceerde en daarmee voor ieder kenbare Aanbevelingen Meerderjarigenbewind blijkt hiervan niet. Bovendien blijkt de jurisprudentie van de kantonrechters op dit punt verschillend.
3.7.10.
Evenmin levert het feit dat de vorige bewindvoerder en de opvolgend bewindvoerder hun werkzaamheden vanuit een eenmanszaak verrichten een grond voor weigering van de aanvangsvergoeding op.
Het mag zo zijn dat als sprake is van een rechtspersoon een andere bewindvoerder binnen die rechtspersoon de werkzaamheden kan overnemen en dat daarmee geen beloning voor aanvangswerkzaamheden bij rechthebbenden in rekening wordt gebracht. Noch uit de wettelijke regeling noch uit de nadere kwaliteitseisen waaraan een professionele bewindvoerder sinds 2014 moet voldoen blijkt dat een bewindvoerder zijn of haar werkzaamheden vanuit een specifieke ondernemingsvorm (rechtspersoon) dient te verrichten. Derhalve kan de rechtsvorm van de onderneming van de bewindvoerder niet bepalend zijn voor de vraag of een beloning voor aanvangswerkzaamheden in rekening mag worden gebracht.
Verder valt niet in te zien dat de aanvangswerkzaamheden die de opvolgend bewindvoerder heeft verricht in het dossier van rechthebbende zijn aan te merken als bedrijfskosten van de opvolgend bewindvoerder, en derhalve ook op die grond, aldus de kantonrechter, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het zijn immers geen bedrijfsvoeringskosten maar kosten voor verrichte werkzaamheden die ten behoeve van de rechthebbende gemaakt zijn. Waar uitgangspunt is dat de rechthebbende de kosten van de bewindvoering zelf betaalt, valt niet in te zien op grond waarvan deze kosten door de opvolgend bewindvoerder zelf dienen te worden gedragen.”49
3.29
De gepubliceerde rechtspraak ten aanzien van de beloning van aanvangswerkzaamheden bij opvolging van een op eigen verzoek ontslagen bewindvoerder blijkt dus zeker niet eenduidig, hoewel beloning bij opvolging van een bewindvoerder – zeker wanneer sprake is van een ontslag van de bewindvoerder wegens gewichtige redenen – de hoofdregel lijkt en afwijking daarvan (geen of, zoals in de in cassatie bestreden beschikking, een andere vergoeding) de uitzondering. De vraag rijst in hoeverre bij het toekennen van de beloning voor aanvangswerkzaamheden de reden van het ontslag van de bewindvoerder en daarmee de reden van de benoeming van de opvolgende bewindvoerder al dan niet uitmaakt of uit zou moeten maken. Blijkens de rechtspraak bestaan daarvoor zowel argumenten voor als tegen.
Conclusie
3.30
Concluderend kan worden gesteld dat uit de onderzochte rechtsbronnen zowel aanknopingspunten voor als tegen de beloning voor aanvangswerkzaamheden bij opvolging door een (professionele) bewindvoerder volgen. Zie hieronder een samenvattend overzicht.
Beloning van aanvangswerkzaamheden van opvolgende bewindvoerder wegens ontslag op eigen verzoek
|
Aanknopingspunt vóór beloning
|
Argument tegen beloning
|
Regeling beloning cbm
|
- De beloning bij opvolging is niet nadrukkelijk uitgesloten.
- De regeling bestrijkt zoveel mogelijk situaties.
- De regeling gaat uit van een solidariteitsgedachte.
- Alleen bij uitzonderlijke omstandigheden in het individuele geval afwijken van de Regeling.
|
- Er geldt ook een lagere beloning indien voorafgaand budgetbeheer heeft plaatsgevonden, daar een aantal stappen die bij aanvang en tijdens het budgetbeheer zijn genomen niet meer bij de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van het ingestelde bewind hoeven te worden uitgevoerd.
|
(Oude) Aanbevelingen meerderjarigenbewind
|
-Voorkomen moet worden dat een bewind niet overgenomen kan worden. -Er is expliciet aandacht besteed aan beloning van de opvolgende bewindvoerder na ontslag wegens gewichtige redenen en massa-ontslagen (namelijk: beloning).
|
|
Rechtspraak
|
-Systematiek van de Regeling; de regeling biedt geen ruimte om naar gelang de omvang van de werkzaamheden andere beloningen toe te kennen. - Ontslag op eigen verzoek / Pensionering vormt geen uitzonderlijke omstandigheid. - Het betreft een beloning voor werkzaamheden die ten behoeve van de rechthebbende zijn gemaakt, en derhalve geen bedrijfsvoeringskosten. - De rechtsvorm van de onderneming van de bewindvoerder is irrelevant voor de beloningsregeling. -Het daadwerkelijk verrichten van aanvangswerkzaamheden rechtvaardigt een vergoeding. -Feit dat beloningsregeling voor de rechthebbende nadelig is rechtvaardigt geen afwijking van het forfaitaire systeem.
|
-Ontslag is niet de keuze van de rechthebbende geweest. -Bedrijfskosten/ ondernemingsrisico -Economische waarde overname bewind overstijgt kosten aanvangswerkzaamheden - Minder werkzaamheden bij aanvang overnemen bewindvoering.
- Niet billijk als beloning ten laste van het vermogen van de rechthebbende of de gemeente komt.
- De ontslagen en de opvolgende bewindvoerder kunnen zelf afspraken maken over de beloning.
|
3.31
Onderdeel 1 van het cassatiemiddel richt zich tegen rechtsoverwegingen 5.9 tot en met 5.13 van de bestreden beschikking, waarin het hof als volgt heeft overwogen.
“5.9
Het hof stelt voorop dat de tekst van de Regeling niet duidelijk maakt of de mogelijkheid om ‘een beloning voor aanvangswerkzaamheden’ toe te kennen enkel betrekking heeft op werkzaamheden bij de instelling van een bewind dan wel of dat die ook ziet op werkzaamheden die nodig zijn bij de start van een opvolgend bewindvoerder. Ook de toelichting op de Regeling schept op dit punt geen duidelijkheid. [verzoekster] lijkt er van uit te gaan dat ook een opvolgend bewindvoerder op grond van (het systeem van) de Regeling altijd aanspraak heeft op een vergoeding voor aanvangswerkzaamheden. Het hof deelt dit standpunt niet. Zo gaat [verzoekster] eraan voorbij dat in artikel 3 lid 5 van de Regeling het recht op een andere beloning naast de jaarbeloning uitdrukkelijk beperkt is: ‘in voorkomende gevallen’. Niet valt zondermeer in te zien waarom een bewindvoerder die een lopend bewind overneemt in geval van een ontslag op eigen verzoek van een voorganger recht heeft op vergoeding van deze aanvangskosten.
5.10
Naar het oordeel van het hof regelt de (toelichting op de) Regeling dus niet het in geschil zijnde punt. De toelichting gaat echter wel in op de situatie dat voorafgaand aan het bewind sprake was van budgetbeheer. Een aantal stappen die bij aanvang en tijdens het budgetbeheer zijn genomen hoeven niet meer bij de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van het ingestelde bewind te worden uitgevoerd, aldus de toelichting. Er hoeft bijvoorbeeld geen kennismaking meer plaats te vinden en het verzamelen van stukken heeft (deels) al plaatsgevonden. Stappen die de bewindvoerder na een voorafgaand budgetbeheer nog wel moet ondernemen zijn bijvoorbeeld het bijwonen van de instellingszitting en het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de veranderde situatie. Tegen die achtergrond is de beloning voor aanvangswerkzaamheden als de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd in de Regeling beperkt. Is het reguliere bedrag voor aanvangskosten (forfaitair) gebaseerd op 8 uren werk; het bedrag voor aanvangskosten na voorafgaand budgetbeheer is gebaseerd op 6 uren werk. De Regeling beperkt hier dus de beloning voor aanvangskosten bij de instelling omdat minder werk noodzakelijk is.
5.11
Het hof is van oordeel dat de werkzaamheden die bij de instelling van een bewind noodzakelijk zijn als genoemd in r.o. 5.5 niet, althans niet ten volle, noodzakelijk zijn in het kader van de opvolging door [verzoekster]. Uitgangpunt is immers dat een (goed) lopend bewind wordt voortgezet. Dan zal het verzamelen en kennisnemen van stukken minder tijd kosten dan bij de instelling van een bewind, nu dit door de voormalig bewindvoerder eenvoudig kan worden overgedragen. Hetzelfde geldt voor het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), het overnemen van alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), want die zijn veelal beperkt tot het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de enkele verandering van bewindvoerder. Ook kan het openen van een bankrekening of de inschrijving in het Kadaster natuurlijk achterwege blijven. Overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing zal bij een opvolgend bewindvoerder ook niet meer nodig zijn. Normaal gesproken zal er ook al een plan van aanpak zijn gemaakt, dat wellicht enige bijstelling behoeft, maar de noodzaak tot het (blijven) aanpassen geldt ook voor een lopend bewind. Bovendien is met het opstellen en bespreken daarvan minder tijd gemoeid. Ook zal de rechthebbende veelal al over de (te overhandigen) klachtenregeling beschikken. Desgevraagd ter zitting deelde [verzoekster] mee dat de intakewerkzaamheden inderdaad beperkt waren (geweest).
5.12
De conclusie tot nu toe is dat de intakekosten van een opvolgend bewindvoerder niet onder het begrip aanvangskosten (als bedoeld) in artikel 3 lid 5 van de Regeling vallen, omdat daarmee gedoeld lijkt te zijn op de kosten van de start van het (eerste) bewind. De vraag is dan of de opvolgend bewindvoerder aanspraak kan maken op een beloning. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, onder toepassing van artikel 3 lid 6 van de Regeling.
5.13
Vervolgens resteert de vraag naar de hoogte van de beloning in geval van een ontslag en opvolging op eigen verzoek van een bewindvoerder. Nu de werkzaamheden in het kader van de opvolging gemiddeld beperkt zijn, zal met de intake minder dan 8 uur werk gemoeid zijn. Ter zitting is duidelijk geworden dat maatwerk (het bepalen van een vergoeding toegesneden op de omstandigheden die zich in een specifiek bewind kunnen voordoen en naar hun aard niet alle voorzienbaar zijn) in de praktijk niet werkt. Immers, de kantonrechter moet de vergoeding (vooraf) vaststellen bij de benoemingsbeschikking, terwijl de vraag naar hoeveel werk gemoeid is met de opvolging in een specifiek bewind – bijvoorbeeld 1 uur of 6 uur – pas na de benoeming kan worden bepaald. Derhalve is ook voor het vaststellen van een beloning voor een opvolgend bewindvoerder als hier aan de orde een forfaitair systeem aangewezen. De belangen van enerzijds de rechthebbende (dan wel de verstrekker van bijzondere bijstand) voor wiens rekening deze kosten komen afwegende tegen de keuze van een opvolgend bewindvoerder om zich al dan niet bereid te verklaren het bewind over te nemen, welke beslissing mede commercieel van aard is, is het hof van oordeel dat het redelijk is om in geval van een overdracht van bewind op eigen verzoek van de bewindvoerder (forfaitair) uit te gaan van (eerdergenoemde omstandigheden welke het hof forfaitair begroot op een tijdsbestek van) 4 uur werk. Het hof zal de opvolgend bewindvoerder dan ook op grond van artikel 3 lid 6 van de Regeling een vergoeding toekennen voor opstartwerkzaamheden berekend op basis van deze 4 uur, hetgeen neerkomt op de helft van het forfaitaire bedrag als bedoeld in artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling, Nu de opvolging in deze zaak plaats heeft gevonden in 2021 voert deze vergoeding voor 4 uur werk tot (de helft van € 559,-) € 279,50.”
3.32
In onderdeel 1 wordt geklaagd dat het hof een te beperkte uitleg geeft aan het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ zoals bedoeld in artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling en daarmee de opvolgende bewindvoerder ten onrechte de bedoelde forfaitaire beloning onthoudt. Het onderdeel beroept zich daarbij op de tekst en structuur van de betreffende bepaling alsmede op de doelstelling van de Regeling.50 Daartoe worden verschillende argumenten aangevoerd.
3.33
Volgens de opvolgende bewindvoerder knoopt de Regeling voor de beloning voor aanvangswerkzaamheden aan bij de benoeming van een bewindvoerder, niet bij de instelling van het bewind en maakt de Regeling bovendien geen onderscheid tussen een eerste of een volgende benoeming.51 Omdat de beloning van een opvolgende bewindvoerder in de Regeling – samengevat weergegeven – niet expliciet is uitgesloten en met de Regeling bedoeld is daaronder het overgrote deel van de situaties te scharen, is het volgens het onderdeel niet aannemelijk dat de beloning van een opvolgende bewindvoerder na een ontslag op eigen verzoek buiten de reikwijdte van de Regeling valt.52 De rechter komt bovendien enkel een discretionaire bevoegdheid toe om af te wijken van de forfaitaire beloning indien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling.53
3.34
Volgens het onderdeel gaat ook de vergelijking die het hof maakt met een bewindvoerder die voorafgaand aan het bewind al budgetbeheer voor de rechthebbende heeft gevoerd niet op, omdat het bij opvolging van een ontslagen bewindvoerder geen gegeven is dat – ondanks dat een aantal aanvangswerkzaamheden niet of in mindere mate verricht hoeven te worden – een opvolgende bewindvoerder minder werk aan de aanvang van zijn bewindvoering heeft. Zo wordt aangegeven dat in meerdere overgenomen dossiers juist meer werk is verricht dan wanneer de opvolgende bewindvoerder de eerste bewindvoerder zou zijn geweest.54
3.35
Ook wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte artikel 3 lid 6 van de Regeling als grondslag hanteert voor het vaststellen van een andere (forfaitaire) vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden, gelet op de ratio van die bepaling: ruimte laten voor maatwerk in uitzonderlijke omstandigheden. Een eigen verzoek tot ontslag en opvolging (wegens pensioen) van een bewindvoerder komt, aldus het onderdeel, vrij regelmatig voor.55
3.36
Voorts wordt geklaagd dat de beschikking van het hof tot verwarring leidt en daarmee tot rechtsonzekerheid over de beloning indien het verzoek tot ontslag en opvolging van een bewindvoerder afkomstig is van de rechthebbende of indien sprake is van een ontslag om gewichtige reden. Dat laat zien dat het hof de systematiek van artikel 1:447 BW en de Regeling miskent.56
3.37
Bij de behandeling van dit onderdeel stel ik het volgende voorop. De kantonrechter stelt bij de benoeming van een professionele bewindvoerder overeenkomstig artikel 3 lid 1 van de Regeling diens beloning vast. Er bestaat geen discussie over de vraag of een opvolgende professionele bewindvoerder een jaarbeloning ingevolge art. 3 lid 2 t/m 4 van de Regeling toekomt. In geschil is enkel de vraag of de werkzaamheden die deze bewindvoerder bij aanvang van zijn bewindvoering verricht, onder ‘aanvangswerkzaamheden’ als bedoeld in artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling vallen.
Gelet op het hierboven geschetste juridische kader, is de visie van het hof op de begrenzing van het begrip aanvangswerkzaamheden – te weten dat de aanvangswerkzaamheden betrekking lijken te hebben op de start van het (eerste) bewind – niet aangetroffen in overige rechtspraak of regelgeving. Indien bovendien wordt aangenomen dat aanvangswerkzaamheden zijn gekoppeld aan de instelling van het bewind en zodoende niet aan de benoeming van bewindvoerders, zoals het hof heeft geconcludeerd, is de consequentie dat alle professionele opvolgende bewindvoerders worden uitgezonderd van de beloning voor aanvangswerkzaamheden, ongeacht de reden van het ontslag/de opvolging (o.m. ontslag op verzoek van de bewindvoerder of de rechthebbende; al dan niet ambtshalve wegens gewichtige redenen).57 Dat lijkt me niet juist.
3.38
Uit de ratio van de Regeling, die voortbouwt op de systematiek van de aanbevelingen, volgt mijns inziens dat ook de eerste werkzaamheden van opvolgende bewindvoerders – ongeacht de reden van de opvolging van de ontslagen bewindvoerder en ongeacht van wie het verzoek tot ontslag afkomstig is – onder de reikwijdte van de term ‘aanvangswerkzaamheden’ vallen. Immers in artikel 3 lid 5 van de Regeling staat dat de kantonrechter in voorkomende gevallen een vergoeding toekent voor aanvangswerkzaamheden. Ook een opvolgend bewindvoerder heeft aanvangswerkzaamheden, die soms meer en soms minder tijd vergen. Uitgangspunt is dan de forfaitaire beloning van lid 5 van artikel 3 van de Regeling. De Regeling biedt de rechter ook ruimte om in individuele gevallen maatwerk te leveren en af te wijken van de forfaitaire beloning. In het geval sprake is van heel weinig aanvangswerkzaamheden omdat een goed lopend bewind wordt overgenomen, kan de kantonrechter vanwege uitzonderlijke omstandigheden afwijken van de forfaitaire beloning in die zin dat minder uren vergoed worden. Een afwijking naar boven kan in uitzonderlijke omstandigheden ook bijvoorbeeld indien sprake is van slecht bewind van de voorganger dat veel meer inspanningen vergt van de opvolgende bewindvoerder. De Regeling is bedoeld om een eenvoudige afhandeling mogelijk te maken. Het uitgangspunt dient te zijn dat als er aanvangswerkzaamheden zijn een forfaitaire beloning wordt toegekend. De beloning van de opvolgende bewindvoerder scharen onder de uitzonderlijke omstandigheden van artikel 3 lid 6 van de Regeling zoals het hof in rechtsoverweging 5.12 doet is naar mijn mening onjuist gelet op de ratio van die bepaling: ruimte laten voor maatwerk in uitzonderlijke omstandigheden. De aanvankelijke term “bijzondere omstandigheden” is vervangen door “uitzonderlijke omstandigheden” om te benadrukken dat niet te snel van de Regeling mag worden afgeweken. Terecht merkt het middel op dat een eigen verzoek tot ontslag en opvolging (wegens pensioen) van een bewindvoerder niet onder die uitzonderlijke omstandigheden valt.
Dit onderdeel van de klacht slaagt.
3.39
Nu het eerste onderdeel slaagt behoeven de andere onderdelen geen bespreking meer. Voor het geval Uw Raad hier anders over oordeelt, zal ik hier nog kort op ingaan.
3.40
Onderdeel 2 stelt dat de beslissing van het hof om de beloning voor aanvangswerkzaamheden op een andere wijze vast te stellen (op grond van art. 3 lid 6 van de Regeling), strijdig is met het forfaitaire karakter van de beloning. Dat de werkzaamheden in sommige gevallen minder en in sommige gevallen juist méér (zoals de opvolgende bewindvoerder in de onderhavige procedure had gesteld)58 tijd vergen, is ingecalculeerd in de forfaitaire beloning. De rechter kan slechts bij ‘uitzonderlijke omstandigheden’ en niet categorisch een hogere of lagere beloning dan de in de Regeling neergelegde forfaitaire vergoeding toekennen. En dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn door het hof niet vastgesteld noch (toereikend) gemotiveerd.59 Bedrijfsbeëindiging vanwege pensioen is een voorzienbare en regelmatig voorkomende omstandigheid waardoor het hof had moeten motiveren waarom toch sprake zou zijn van een uitzonderlijke omstandigheid, of sprake was van een andere uitzonderlijke omstandigheid die afwijking van de forfaitaire beloning rechtvaardigt.60 De omstandigheid dat de beloning voor de extra aanvangswerkzaamheden ten laste komt van de rechthebbende of de gemeente, vormt evenmin een uitzonderlijke omstandigheid.61 Andere uitzonderlijke omstandigheden zijn door het hof ook niet vastgesteld.62 Ook heeft het hof volgens de klager niet (toereikend) gemotiveerd dat de opvolgende bewindvoerder zo weinig aanvangswerkzaamheden heeft verricht, dat handhaving van de forfaitaire beloning volstrekt onredelijk zou zijn.63 In dat kader is het hof niet ingegaan op essentiële stellingen.64
3.41
Bij de behandeling van dit onderdeel moet vooropgesteld worden dat de rechter op grond van artikel 3 lid 6 van de Regeling de mogelijkheid heeft om van de forfaitaire beloningsregeling af te wijken, althans de beloning op andere wijze vast te stellen, indien ‘uitzonderlijke omstandigheden’ daartoe nopen. In de onderhavige zaak heeft het hof deze grond benut om een beloning vast te stellen, omdat de opvolgende bewindvoerder naar het oordeel van het hof geen beloning toekwam op grond van artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling. Strikt genomen kan de vraag worden gesteld of de ruimte die de rechter gegeven is om de beloning op andere wijze vast te stellen, het toelaat om - indien op grond van de Regeling geen beloning is vastgesteld - deze alsnog op grond van lid 6 te bepalen. Het gaat dan immers niet om het afwijken van het op grond van de Regeling vastgestelde forfaitaire bedrag door deze te verhogen dan wel te verminderen, maar om het vaststellen van een beloning die de bewindvoerder op grond van de Regeling anders niet toekomt.
3.42
Blijkens de toelichting op artikel 3 lid 6 van de Regeling (p. 7) is de rechter alleen de ruimte gegeven om bij uitzonderlijke omstandigheden in het specifieke geval de beloning van de bewindvoerder op andere wijze vast te stellen. De uitzonderlijke omstandigheden die zouden nopen tot het vaststellen van de beloning op grond van artikel 3 lid 6 van de Regeling worden door het hof niet genoemd. Het hof volstaat in rechtsoverweging 5.12 met te stellen dat de opvolgende bewindvoerder aanspraak kan maken op een beloning op grond van artikel 3 lid 6 van de Regeling. Enige motivering ontbreekt.
Uit de bewoordingen van rechtsoverweging 5.13 valt af te leiden dat het hof een algemene regel geeft voor de beloning van een opvolgende bewindvoerder na ontslag en opvolging op eigen verzoek. Gelet op de toelichting bij artikel 3 lid 6 van de Regeling - uitzonderlijke omstandigheden in het specifieke geval – miskent het hof hiermee de regeling.
Ook dit onderdeel van de klacht slaagt.
3.43
Onderdeel 3 klaagt dat het hof – voor zover onderdeel 1 niet slaagt – bij het vaststellen van de hoogte van de beloning niet een eigen belangenafweging had moeten maken, maar had moeten aansluiten bij de forfaitaire beloning voor een bewindvoerder die voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd (gebaseerd op zes in plaats van acht uur werk), aangezien (ook) in dat geval een bewindvoerder gemiddeld minder tijd hoeft te besteden aan de aanvangswerkzaamheden. Het hof heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het niet aansluit bij dit in de Regeling geregelde geval.65 Ook heeft het hof niet vastgesteld dat een opvolgende bewindvoerder slechts de helft van de werkzaamheden verricht en/of de helft van de gebruikelijke tijd kwijt is en de forfaitaire vergoeding daarom gebaseerd wordt op vier uur werk in plaats van op acht uur (overeenkomstig art. 3 lid 5 van de Regeling).66 Voor zover het hof daartoe is gekomen omdat het hof het niet redelijk achtte méér kosten ten laste van de rechthebbende of de gemeente te laten komen, is dat een onjuist dan wel onbegrijpelijk oordeel. Die omstandigheid kan er volgens de klager namelijk niet toe leiden dat van een opvolgende bewindvoerder mag worden verwacht dat hij werkzaamheden verricht zonder dat daar een adequate beloning tegenover staat – hetgeen het uitgangspunt van de Regeling is.67
3.44
De discretionaire bevoegdheid van artikel 3 lid 6 van de Regeling brengt mee dat de rechter vrij is in het vaststellen van een beloning indien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Daaruit volgt dat de kantonrechter geenszins gehouden is om de beloning vast te stellen op de daadwerkelijke tijdsbesteding van de werkzaamheden van de opvolgende bewindvoerder, of aansluiting had moeten zoeken bij de beloning van de bewindvoerder die voorafgaand budgetbeheer heeft gevoerd. Het hof heeft bovendien voldoende gemotiveerd hoe het tot de vastgestelde beloning is gekomen. Daaruit volgt dat dit onderdeel faalt.
3.45
De verzoeker in cassatie heeft de Hoge Raad voorts buiten de cassatiemiddelen om verzocht om – in een overweging ten overvloede – in te gaan op de beloning voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording voor de ontslagen bewindvoerder, om zo de bestaande rechtsonzekerheid zoveel mogelijk weg te nemen.68 Op een gelijke wijze is de Raad verzocht om in te gaan op ‘deze’ forfaitaire beloningen van curatoren en mentoren indien een dossier wordt overgedragen op verzoek van de curator of mentor.69 Naar ik aanneem ziet dat verzoek zowel op de beloning voor aanvangswerkzaamheden bij opvolging na een ontslag op eigen verzoek van de curator en mentor als op de beloning voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording. Hoewel deze verzoeken buiten de grenzen van de rechtsstrijd treden en de beoordeling daarvan strikt genomen daarom buiten de beslissingsmarge van de Hoge Raad valt, zal ik deze verzoeken desondanks bespreken.
3.46
Ik heb in de weergave van het juridische kader behorende bij de beloning voor aanvangswerkzaamheden ook aandacht besteed aan de beloning voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording. Het jurisprudentieonderzoek laat zien dat er beschikkingen zijn waarin kantonrechters die beloning wel toekennen wanneer sprake is van een ontslag op eigen verzoek, en waarin dat niet het geval is (zie randnummer 3.24). De Regeling besteedt weliswaar geen aandacht aan de beloning bij ontslag van de bewindvoerder, maar de aanbevelingen die golden voordat de Regeling in 2015 in werking trad, bieden wel een duidelijk aanknopingspunt (zie randnummers 3.13 en 3.16): de beloning zou achterwege blijven indien sprake was van een verwijtbaar ontslag. Dat impliceert dat de beloning op grond van die aanbevelingen wel toegekend zou moeten worden bij opvolging van een bewind om andere redenen, zoals een ontslag op eigen verzoek wegens pensionering. Het feit dat de Regeling voortbouwt op de systematiek van de aanbevelingen is een sterke aanwijzing dat deze beloning ook op grond van de Regeling moet worden toegekend aan een op eigen verzoek ontslagen bewindvoerder. Net zoals bij de beloning van de opvolgende bewindvoerder voor aanvangswerkzaamheden geldt ook bij de beloning van de ontslagen bewindvoerder voor de eindrekening en -verantwoording dat er (goede) argumenten denkbaar zijn om de betreffende beloning niet toe te kennen. Desondanks is er mijns inziens onvoldoende grond om aan te nemen dat deze beloningen buiten de reikwijdte van de Regeling vallen of op een andere wijze moeten worden vastgesteld dan het in de Regeling forfaitair bepaalde bedrag. Dit temeer daar de tekst van artikel 3 lid 5 onder d spreekt over de toekenning van een forfaitaire beloning voor het opmaken van een eindrekening- en verantwoording (zie randnummer 3.8).
3.47
Wat betreft de uitkomst van de verzoeken indien het gaat om de beschermingsmaatregelen curatele en mentorschap, kan vooropgesteld worden dat de Regeling naast de beloning van de bewindvoerder ook de beloning van de curator en van de mentor regelt. Ondanks dat de beschermingsmaatregelen curatele, bewind en mentorschap inhoudelijk wezenlijk verschillend zijn, gelden er wat betreft de beloning van de curator, de bewindvoerder en de mentor overeenkomsten. Zo stelt de kantonrechter op verzoek van de curator, bewindvoerder of mentor een beloning vast;70 dat kan de jaarbeloning betreffen maar in alle drie de gevallen ook een beloning voor aanvangswerkzaamheden voor de professionele curator,71 bewindvoerder of mentor.72 De beloning voor het opmaken van een eindrekening en -verantwoording komt naast de bewindvoerder ook de curator toe (en dus niet de mentor). Alleen de hoogte van de beloning verschilt. Ik zie daarom geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen in deze conclusie aan de orde is gekomen ten aanzien van de beloning van de bewindvoerder, een andere uitleg krijgt in het geval van de beloning voor de opvolgende curator of bewindvoerder naar aanleiding van een ontslag op eigen verzoek.
3.48
Gelet op het slagen van de onderdelen 1 en 2 strekt de conclusie tot vernietiging en verwijzing naar een ander hof. Nu het verwijzingshof zal moeten nagaan of sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden ten aanzien van de aanvangswerkzaamheden dat afwijking van het forfaitaire bedrag gerechtvaardigd is, kan aan het verzoek in cassatie aan Uw Raad om de zaak zelf af te doen, niet worden tegemoet gekomen.