Met ingang van 29 januari 2019 is de HuwvermVo van kracht geworden. Zoals ik hierboven heb vermeld, heeft deze verordening óók betrekking op de persoonlijke rechten en verplichtingen van de echtgenoten (voor zover deze van vermogensrechtelijke aard zijn). Daarom kon (onder meer) art. 10:40 BW niet langer worden toegepast. Met het oog hierop heeft de wetgever in art. 271 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna: Overgangswet NBW) een overgangsbepaling opgenomen, waarvan het eerste lid als volgt luidt:
‘1. De artikelen 35, 36, 39, 40 en 41 van Boek 10, zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen, blijven van toepassing op rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten die op of na 1 september 1992 maar voor 29 januari 2019 in het huwelijk zijn getreden, tenzij deze echtgenoten op of na 29 januari 2019 het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht bepalen’.8
In deze bepaling heeft de wetgever abusievelijk de datum van huwelijkssluiting beslissend geacht voor de vraag of art. 10:40 BW van toepassing is. Vermoedelijk is in art. 271 Overgangswet NBW aangesloten bij de temporele werkingssfeer van art. 69 lid 3 HuwvermVo. Toch behoort voor de temporele gelding van de bepalingen inzake de huwelijksbetrekkingen niet de datum van huwelijkssluiting beslissend te zijn, maar de datum waarop de rechtshandeling heeft plaatsgevonden. Dit blijkt ook uit de parlementaire geschiedenis van de Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en de Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen (hierna: Uitvoeringswet HuwvermVo).9 Zo valt in de Nota naar aanleiding van het verslag het volgende te lezen:
‘De leden van de SGP-fractie constateren dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie (KNB) aandacht vraagt voor het overgangsrecht voor bestaande huwelijken, waarbij na 29 januari 2019 een rechtshandeling wordt aangegaan waarvoor toestemming nodig is. De KNB stelt dat voor deze huwelijken de artikelen 10:39 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), 10:40 BW, 10:41 BW en 10: 52 BW niet kunnen vervallen.
Voor bestaande huwelijksvermogensstelsels blijven de artikelen uit het BW onverkort van kracht. Bij nota van wijziging is voorzien in een bepaling van overgangsrecht, waarin is geregeld dat de wijzigingen van Boek 10 BW (artikel 6 van het wetsvoorstel) alleen van toepassing is op echtgenoten of partners die op of na 29 januari 2019 in het huwelijk treden of het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht bepalen respectievelijk een geregistreerd partnerschap aangaan of het op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap toepasselijke recht bepalen.
(…)
De verordeningen bevatten van voornoemde bepalingen van conflictenrecht – 10:40, 41, 68, 69 BW – afwijkende regels. Het recht dat op grond van de verordeningen van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van huwelijk en geregistreerd partnerschap, is ook van toepassing op de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van elk van de echtgenoten of partners en van beide echtgenoten en partners met betrekking tot het vermogen (artikel 27, aanhef en onder d, van de verordeningen). Dit betekent dat de artikelen 10:40 en 10:68 BW komen te vervallen en daarmee ook de artikelen 10:41 en 10:69 BW. Met de vraagstellers ben ik evenwel van mening dat het wenselijk is om de bescherming van artikel 1:88 BW te handhaven. (…) Daarnaast behelst de nota van wijziging een regeling van overgangsrecht voor de voorgestelde wijzigingen uit het BW. Dit overgangsrecht sluit aan bij het overgangsrecht uit de verordeningen.’10