De belanghebbende acht art. 63 VwEU geschonden doordat het Hof in r.o. 5.3.24.4 heeft geoordeeld dat art. 13(17) Wet Vpb de vrijheid van kapitaalverkeer niet beperkt. Zij herhaalt haar standpunten voor het Hof, met name dat r.o. 48 van het HvJ-arrest Haribo niet gaat over haar discriminatie (naar gelang zij dividenden uit een EU-lidstaat ontvangt of dividenden uit een derde land), maar over discriminatie tussen dividenden uit twee verschillende derde landen. Zij verwijst in cassatie naar het HvJ-arrest in de zaak Riskin en Timmerman:
“21. De deelnemingsvrijstelling maakt, als de uitleg van het Hof van art. 13, lid 17, Wet Vpb juist is, een onderscheid tussen de volgende twee grensoverschrijdende situaties:
(i) Dividenden afkomstig uit een land dat een REIT/REF-regime kent waarbij een REIT/REF effectief niet wordt belast, omdat deze, onder de voorwaarde dat (nagenoeg) de gehele winst jaarlijks wordt uitgekeerd, is vrijgesteld of belast tegen 0%;
en
(ii) Dividenden afkomstig uit een land dat een REIT/REF-regime kent waarbij een REIT/REF effectief niet wordt belast, omdat deze, onder de voorwaarde dat (nagenoeg) de gehele winst jaarlijks wordt uitgekeerd, het dividend kan aftrekken.
22. In de eerste situatie is de deelnemingsvrijstelling van toepassing en in de tweede situatie niet vanwege de toepassing van art. 13, lid 17, Wet Vpb. (…).
(…).
39. Volgens belanghebbende is het Koreaanse REF-regime gezien het nagestreefde doel, voorwerp en inhoud ‘in essentie’ vergelijkbaar met het Finse en Franse REIT-regime. Al deze regimes beogen namelijk om beleggers fiscaal neutraal te behandelen, zodat het voor hen niet uitmaakt of direct wordt belegd of indirect via een REIT/REF.
40. Toch behandelt art. 13, lid 17, Wet Vpb dividend uitgekeerd onder het Koreaanse REF-regime anders dan dividend uitgekeerd onder het Finse of Franse REIT-regime. De enige reden voor deze andere behandeling is dat de Finse en Franse REIT regimes een andere techniek gebruiken (vrijstelling of nultarief) dan het Koreaanse REF regime (aftrek van dividend) voor het bereiken van neutraliteit. Hierdoor discrimineert art. 13, lid 17, Wet Vpb horizontaal, dat wil zeggen tussen situaties met verschillende staten ‘die in essentie vergelijkbaar’ zijn, en vormt een belemmering van het vrije verkeer van kapitaal tussen lidstaten en derde landen.
(…).
43. Uit de laatste volzin van r.o. 48 in Haribo blijkt dat horizontale discriminatie tussen verschillende derde staten niet valt onder de reikwijdte van het vrije verkeer van kapitaal. In casu gaat het echter over een horizontale discriminatie tussen een lidstaat en een derde staat. Over die situatie gaat r.o. 48 van Haribo niet. Uit deze overweging kan dus niet worden afgeleid, zoals het Hof heeft gedaan, dat een verschil in behandeling tussen derde staten en lidstaten niet onder de reikwijdte van het vrije kapitaalverkeer valt.
44. In het Riskin en Timmermans arrest62 heeft het HvJ zich wel expliciet uitgesproken over een horizontale discriminatie tussen derde staten en lidstaten. Genoemd arrest ging over een situatie waarin door een inwoner van België dividenden werden ontvangen uit een andere lidstaat (Polen), die minder gunstig werden behandeld dan dividenden ontvangen uit derde staten. Het HvJ merkte dit aan als een belemmering van het vrije kapitaalverkeer.63 Het HvJ stelde uitdrukkelijk vast dat het hier niet ging om een vergelijking tussen een binnenlandse (België) en een buitenlandse situatie, maar om een vergelijking tussen een andere lidstaat (Polen) en derde staat.64 De opvatting van het Hof dat de vergelijking tussen een derde staat en een andere lidstaat (niet-zijnde de lidstaat waarin belanghebbende is gevestigd) niet onder het vrije verkeer van kapitaal valt, is blijkens het Riskin en Timmermans arrest dus onjuist.
45. Dit volgt ook uit Commissie tegen Nederland (C-521/07). Deze zaak betrof de nadeligere behandeling van dividenden die werden uitbetaald aan IJsland en Noorwegen (derde landen) ten opzichte van dividenden die werden uitbetaald aan vennootschappen gevestigd in lidstaten. Het HvJ EU overwoog in r.o. 39 (onderstreping gemachtigden:
“Een dergelijk verschil in behandeling wat de wijze van belastingheffing betreft over dividenden die worden uitbetaald aan in IJsland en Noorwegen gevestigde ontvangende vennootschappen, vergeleken met die welke worden uitbetaald aan ontvangende vennootschappen gevestigd in de lidstaten van de Gemeenschap,
kan de in IJsland en Noorwegen gevestigde vennootschappen ervan doen afzien in Nederland te investeren
. Dit verschil maakt het bovendien moeilijker voor een Nederlandse vennootschap om kapitaal uit IJsland en Noorwegen aan te trekken dan uit Nederland of een andere lidstaat van de Gemeenschap. Het vormt dus een beperking van het vrije kapitaalverkeer die in beginsel verboden is bij artikel 40 van de EER-Overeenkomst".
46. Van belang is tevens dat het HvJ EU in Commissie tegen Nederland overweegt dat de bepaling betreffende het vrije kapitaalverkeer in het VWEU 'in essentie’ in de EER-Overeenkomst zijn overgenomen (zie r.o. 40). Vervolgens past het HvJ EU op de situatie met IJsland en Noorwegen dezelfde rechtspraak toe zoals ontwikkelend onder het vrije verkeer van kapitaal tussen de lidstaten en derde staten ("verschil in het juridische stelsel van verplichtingen van de betrokken staten op belastinggebied ten opzichte van dat van de lidstaten van de Gemeenschap”; zie r.o. 47).
47. Hieruit blijkt dat een verschil in behandeling van derde staten vergeleken met lidstaten ook een belemmering is onder het vrije verkeer tussen de lidstaten en derde landen zoals neergelegd in het VWEU.
48. Als de Hoge Raad twijfelt aan het antwoord op de vraag of de onderhavige situatie onder de reikwijdte het vrije verkeer van kapitaal tussen de lidstaten en derde staten valt, dan ligt het op de weg om hierover prejudiciële vragen te stellen, aangezien het HvJ nooit heeft geoordeeld dat een belemmering van het kapitaalverkeer richting een derde staat in vergelijking met een andere lidstaat niet onder de reikwijdte van art. 63 VWEU valt.
49. Belanghebbende is van mening dat er in casu geen rechtvaardigingsgrond is voor de belemmering, ook niet het bestrijden van misbruik. Er is namelijk geen sprake van misbruik, aangezien belanghebbende slechts gebruik maakt van een REF regime en gebruik van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling, die vastgoedbeleggingen nu juist aanmerkt als 'goede’ beleggingen. Nederland vond dit jarenlang goed en vindt dit nog steeds goed, als het dividend maar komt van een REIT/REF die belast is tegen 0% of is vrijgesteld. Mocht het bestrijden van misbruik evenwel een rechtvaardigingsgrond vormen, dan is de maatregel niet proportioneel, aangezien belanghebbende geen mogelijkheid tot tegenbewijs heeft. Ook is de regeling niet geschikt, omdat er geen kunstmatige constructies worden bestreden.
(…).