2 Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1
(i) Ballerina exploiteert een juwelierszaak op het haventerrein van de Great Bay Harbour in Sint Maarten.
(ii) Ballerina huurt van HSP, die erfpachter is van perceel 242/2004.
(iii) Bij notariële akte van 23 juni 20052 (hierna: de notariële akte) verkocht SMPD (“Seller”) deze erfpacht met zes andere erfpachten aan Harbour Arcade N.V. (“Buyer 1”). Bij dezelfde notariële akte verkocht Harbour Arcade N.V. deze erfpacht aan HSP (“Buyer 5”). SMPD droeg deze erfpacht rechtstreeks over aan HSP. De notariële akte is op 28 juni 2005 ingeschreven in de openbare registers.3
(iv) In de notariële akte is onder meer bepaald:
“Buyer 1 through 5, hereinafter also jointly referred to as “Buyer”.
(…)
8. The rights of long lease under 1.1 through 1.7 are hereinafter referred to as: “the Property”.
(…)
13. (…) F. The Seller is obliged to maintain for its own account the Property in accordance with the guidelines of Seller.
(…)
14.1
that the regulations set forth in the document titled “Declaration for SMPD REGULATIONS” will apply to the Property.
(…)
15. The obligations described in paragraph 13 and 14 shall be binding upon Buyer and his successors in ownership, as well as any other party acquiring a limited right of use. Buyer and his successors in ownership shall be responsible and liable for compliance with the foregoing obligations by the person or persons to whom they may have rented (a portion of) the Property land or to whom they may have granted the use under any other title whatsoever (in Dutch: "gebruiksrecht").”
(v) De Declaration for SMPD REGULATIONS4 (hierna: de Declaration) bepaalt onder meer:
“11. Fees
Buyer has agreed to pay to Seller, who herewith accepts, a maintenance fee for the Property. (…)”
(vi) In het huurcontract tussen Ballerina en HSP5 is onder meer opgenomen:
(…)
2. Maintenance fees are for the account of Ballerina B.V. and amount to (…). Maintenance will be charged for on a monthly base and must be paid directly to SMPD.
(…)
The Lessee shall - to the satisfaction of Lessor - take measures to prevent theft and fraud. (…) Measures to prevent burglary which may cause inconvenience to the public and/or are visible from outside the unit shall require prior written approval of Lessor.”
(vii) Het haventerrein is ’s nachts afgesloten. Het wordt bewaakt door medewerkers van Checkmate (hierna: Checkmate), dat een beveiligingsbedrijf exploiteert.6
(viii) Checkmate bewaakt het haventerrein op grond van een overeenkomst met Sint Maarten Ports Authority (hierna: SMPA)7. SMPA heeft, althans ten tijde van de notariële akte, alle aandelen in SMPD.8
(ix) Ballerina heeft een overeenkomst met ADT (hierna: ADT), een beveiligingsfirma die de in het gebouw geplaatste camera’s en sensoren monitort en hierover contact kan onderhouden met Checkmate en Ballerina.9
(x) In de nacht van 11 augustus 2014 heeft een inbraak in de juwelierszaak plaatsgevonden.
2.2
Bij inleidend verzoekschrift van 22 mei 2015 hebben HSP en Ballerina gevorderd dat het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) SMPD en Checkmate hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van $ 368.175,00 aan schadevergoeding, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente alsmede veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
Zij hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat medewerkers van Checkmate in de nacht van de inbraak een fout hebben begaan10 en dat Checkmate en SMDP jegens Ballerina aansprakelijk zijn op grond van art. 6:162/6:170 BW respectievelijk art. 6:171 BW. Aan de aansprakelijkheid van SMPD en Checkmate jegens HSP wordt ten grondslag gelegd dat HSP uit hoofde van de met Ballerina gesloten huurovereenkomst voor onderhoud en beveiliging van de juwelierswinkel moet zorgen, dat HSP de schade aan Ballerina zal vergoeden en dat HSP dan regres kan nemen op SMPD en Checkmate.11
SMPD en Checkmate hebben verweer gevoerd.
2.3
Bij (deel)vonnis van 31 mei 201612 heeft het Gerecht in de zaak tegen SMPD de vorderingen van HSP en Ballerina afgewezen (dictum). Het heeft daartoe overwogen, kort gezegd, dat SMPD niet aansprakelijk kan zijn omdat niet SMPD maar SMPA de opdrachtgever van Checkmate is (rov. 4.8 en 4.10).
In de zaak tegen Checkmate heeft het Gerecht de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van akten teneinde nadere informatie aan het Gerecht te verschaffen (rov. 4.12 en dictum).
2.4
HSP en Ballerina zijn van het vonnis van het Gerecht in hoger beroep gekomen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) met conclusie dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en hun vordering zal toewijzen met veroordeling van SMPD en Checkmate in de proceskosten in beide instanties.
Met de grieven is onder meer aangevoerd dat, gelet op de maandelijkse facturen van SMPD ter zake van maintenance fees, op SMPD een verbintenis jegens HSP rust om voor beveiliging zorg te dragen.13
2.5
SMPD en Checkmate hebben verweer gevoerd, waarna HSP en Ballerina nog een pleitnotitie hebben ingediend.
2.6
Bij vonnis van 26 juni 202014 (hierna: het eerste tussenvonnis of TV1) heeft het Hof vastgesteld dat HSP en Ballerina uitsluitend in appel zijn gekomen van het eindvonnisgedeelte van het bestreden deelvonnis (de afwijzing van de vorderingen tegen SMPD) en op die grond geoordeeld dat HSP en Ballerina niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep voor zover Checkmate daarin is betrokken (rov. 2.2 jo. 1.2).
In de procedure tegen SMPD heeft het Hof voorshands bewezen geoordeeld dat – zoals HSP en Ballerina stellen en door SMPD wordt betwist – onder ‘to maintain’ in de notariële akte en ‘maintenance’ in de Declaration en het huurcontract ook beveiliging valt, zodat SMPD gelegenheid zal worden gegeven om tegenbewijs te leveren (rov. 3.2-3.4).
Voor het geval tegenbewijs niet wordt geleverd, heeft het Hof als zijn voorlopig oordeel gegeven: (1) dat het huurcontract tussen HSP en Ballerina zo uitgelegd dient te worden dat ten aanzien van ‘maintenance’ op HSP een verbintenis rust jegens Ballerina (rov. 3.6), (2) dat wat betreft ‘maintenance’ ingevolge de Declaration op SMPD een verbintenis rust jegens HSP (rov. 3.7), (3) dat voor zover de ‘maintenance’ ziet op beveiliging SMPD kennelijk gebruik maakt van haar ‘moeder’ SPDA, die ter zake met Checkmate heeft gecontracteerd (rov. 3.8), zodat (4) SMPD de hulppersoon is van schuldenaar HSP, SMPA de hulppersoon is van schuldenaar SMPD en Checkmate de hulppersoon is van schuldenaar SMPA (rov. 3.9).
Dit betekent volgens het Hof dat indien (a) onder ‘to maintain’ en ‘maintenance’ ook beveiliging valt, én (b) Checkmate een fout heeft begaan, SMPD aansprakelijk is jegens zowel HSP als Ballerina (art. 6:76 BWSM) (rov. 3.10-3.11).
In het dictum heeft het hof, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, SMPD toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshands door HSP geleverde bewijs dat onder ‘to maintain’ in de notariële akte en ‘maintenance’ in de Declaration ook beveiliging valt.
2.7
Op 20 juli 2020 zijn door SMPD voorgebrachte getuigen gehoord. Daarvan zijn processen-verbaal opgesteld. HSP en Ballerina hebben afgezien van contra-enquête.
Partijen hebben vervolgens elk een conclusie na enquête en een contra-akte na enquête genomen.
2.8
Bij vonnis van 26 maart 202115 (hierna: het tweede tussenvonnis of TV2) heeft het Hof geoordeeld dat het tegenbewijs door SMPD is geleverd. De getuigenverklaringen en de gedocumenteerde conclusie na enquête van SMPD van 9 oktober 2020 hebben het voorshands gegeven rechterlijk bewijsoordeel ontzenuwd. Het Hof komt tot dit nadere oordeel op grond van een dertiental gedocumenteerde stellingen van SMPD (rov. 2.1 en 2.2).
Omdat nieuw bewijsmateriaal of nieuwe feiten naar voren zijn gebracht, zijn HSP en Ballerina in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren dat onder ‘to maintain’ in de notariële akte en ‘maintenance’ in de Declaration ook beveiliging valt (rov. 2.4 en dictum).
2.9
Vervolgens zijn op 29 april 2021 en 20 mei 2021 door HSP en Ballerina voorgebrachte getuigen gehoord. Daarvan zijn processen-verbaal opgemaakt. SMPD heeft afgezien van contra-enquête.
Partijen hebben een conclusie na enquête genomen.
2.10
In zijn vonnis van 14 april 202216 (hierna: het eindvonnis of EV17) heeft het Hof geoordeeld dat het bewijs door HSP en Ballerina geleverd is dat onder ‘maintenance’ ook beveiliging (‘security’) valt. Doorslaggevend zijn thans de getuigeverklaring van [de getuige] en de producties A-C (rov. 2.1-2.3).
Dit betekent volgens het Hof dat het bestreden deelvonnis moet worden vernietigd voor zover daarin de vorderingen tegen SMPD zijn afgewezen en dat de zaak moet worden teruggewezen naar het Gerecht (rov. 2.4).
Het Hof heeft zijn eerdere voorlopige oordeel, opgenomen in rov. 3.6 tot en met 3.11 van het eerste tussenvonnis, tot zijn eindbeslissing gemaakt. Het Gerecht zal daarom ervan moeten uitgaan dat, indien een fout is begaan door Checkmate, SMPD mede aansprakelijk is jegens HSP en Ballerina (rov. 2.5-2.6).
Het dictum luidt, voor zover van belang, als volgt:
“- verklaart HSP en Ballerina niet-ontvankelijk in hun appel voor zover Checkmate daarin is betrokken;
- vernietigt het bestreden deelvonnis van 31 mei 2016 voor zover daarin de vorderingen tegen SMPD zijn afgewezen;
- bepaalt dat, indien een fout is begaan door Checkmate, SMPD mede aansprakelijk is jegens HSP en Ballerina;
- wijst de zaak terug naar het Gerecht voor verdere afdoening.”
2.11
SMPD heeft op 14 juli 2022, en daarmee tijdig, cassatieberoep ingesteld tegen de tussenvonnissen van het Hof van 26 juni 2020 en 26 maart 2021 en tegen het vonnis van 14 april 2022. HSP en Ballerina zijn in cassatie niet verschenen. SMPD heeft afgezien van het nemen van een schriftelijke toelichting.
3 Ontvankelijkheid
3.1
Bij het hiervoor aangehaalde dictum van het bestreden vonnis van 14 april 2022 dringt zich de vraag op of SMPD ontvankelijk is in haar cassatieberoep.
3.2
Van tussenuitspraken kan beroep in cassatie slechts tegelijk met dat van de einduitspraak worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald (art. 401a lid 2 Rv18).19 Voor zogenoemde deeluitspraken (die ten dele als tussenuitspraak en ten dele als einduitspraak kwalificeren) brengt deze regel mee dat indien van het tussenuitspraakdeel geen tussentijds cassatieberoep openstaat of is opengesteld, een cassatieberoep alleen ontvankelijk is als wordt geklaagd over het einduitspraakdeel van de uitspraak. Als aan deze ontvankelijkheidseis is voldaan, brengen de beginselen van een goede procesorde (waaronder het concentratiebeginsel) mee dat ook kan worden geklaagd over het tussenuitspraakdeel van de uitspraak.20 Deze regels gelden ook in Caribische zaken.21
3.3
Van een einduitspraak is sprake indien en voor zover door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt aan de instantie.22 Bepalend is de in eerste instantie ingestelde vordering voor zover deze door het hoger beroep aan het oordeel van de appelrechter is onderworpen. De vordering van appellant strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep valt niet onder ‘het gevorderde’.23 Hieruit wordt afgeleid dat wanneer de appelrechter in het dictum de uitspraak waarvan beroep slechts vernietigt zonder tevens de in eerste instantie ingestelde vordering toe of af te wijzen, in zoverre geen sprake is van een einduitspraak.24
3.4
Voor het antwoord op de vraag of de in cassatie bestreden appeluitspraak een eind- dan wel een tussenuitspraak is, kan bepalend zijn of de in hoger beroep bestreden uitspraak een eind- dan wel een tussenuitspraak was.25 Volgens vaste rechtspraak is een uitspraak waarin uitsluitend een tussenuitspraak van de rechter in vorige instantie wordt bekrachtigd of vernietigd en de zaak wordt teruggewezen naar een rechter in vorige instantie, eveneens een tussenuitspraak. Ook een uitspraak waarin uitsluitend de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een tussenuitspraak wordt uitgesproken, is zelf een tussenuitspraak.26 Indien het hoger beroep zich echter richt tegen het einduitspraakgedeelte van een deeluitspraak is de bekrachtiging van die uitspraak in zoverre een einduitspraak.27
3.5
Tegen de achtergrond van het voorgaande is voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van SMPD, waarin klachten worden gericht tegen oordelen en beslissingen van het hof aangaande de (potentiële) aansprakelijkheid van SMPD, bepalend of de beslissing in het dictum “bepaalt dat, indien een fout is begaan door Checkmate, SMPD mede aansprakelijk is jegens HSP” kwalificeert als einduitspraak(deel). Het enkele feit dat deze beslissing is gegeven in het hoger beroep tegen de einduitspraakcomponent in het deelvonnis van het Gerecht (de afwijzing van de vordering jegens SMPD) lijkt mij daartoe ontoereikend.28 Voorts strekt de vordering die inzet is van het geding ertoe SMPD te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding. Daarover is door het Hof nog niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist.29 In een geval waarin de vordering strekte tot betaling van schadevergoeding en de rechter een verklaring voor recht had uitgesproken inhoudende dat gedaagde aansprakelijk is voor de geleden schade (met rolverwijzing voor uitlating over de schade), oordeelde uw Raad echter dat de vordering “gedeeltelijk [was] toegewezen in de vorm van de uitgesproken verklaring voor recht” en in zoverre sprake was van een einduitspraak.30 In het verlengde daarvan meen ik dat ook de zojuist aangehaalde beslissing in het dictum kwalificeert als een einduitspraak. Daaraan doet niet af dat de beslissing een voorwaardelijk element bevat. Nu het cassatieberoep mede tegen deze beslissing opkomt, meen ik dat SMPD ontvankelijk is in haar cassatieberoep.
4 Bespreking van het cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel bevat vijf onderdelen. De onderdelen 1, 2 en 3 bevatten een aantal subonderdelen.
Onderdeel 1
4.2
Het eerste onderdeel stelt, kort gezegd, het oordeel van het Hof in rov. 2.1 EV (jo. rov. 3.2 TV1) ter discussie dat HSP en Ballerina het bewijs hebben geleverd dat onder ‘maintenance’ ook beveiliging (‘security’) valt.
4.3
Alvorens ik toekom aan de bespreking van dit onderdeel, maak ik eerst de volgende inleidende opmerkingen ten aanzien van de motivering van rechterlijke beslissingen, meer in het bijzonder ten aanzien van een (voorlopig) bewijsoordeel en een (voorlopig) uitlegoordeel.
4.4
Vaste rechtspraak is dat een rechterlijke beslissing tenminste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden – in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen – controleerbaar en aanvaardbaar te maken.31 De precieze omvang van de motiveringsplicht hangt af van verschillende factoren, zoals de aard van de procedure, de aard van de beslissing en ook de wijze waarop partijen geprocedeerd hebben.32
4.5
Voor een bewijsoordeel geldt in het algemeen een verlichte motiveringsplicht.33 Dit hangt samen met de omstandigheid dat de rechter vrij is in de waardering van het bewijs. Die vrijheid brengt mee dat niet gemotiveerd behoeft worden waarom aan bepaald bewijsmateriaal méér waarde wordt toegekend dan aan ander bewijsmateriaal.34 Wel zal de rechter in ieder geval duidelijk moeten maken op grond van welk bewijsmateriaal het bewijs wel of niet geleverd wordt geacht.35 Hoe ver de motiveringsplicht gaat, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort mede het aan de beslissing ten grondslag liggende partijdebat.36 De rechter zal dienen in te gaan op bezwaren die door een procespartij zijn geuit met betrekking tot een bewijsmiddel dat hij wil gebruiken.37 Indien de rechter bijvoorbeeld groot belang hecht aan een bepaalde getuigenverklaring, dan zal hij op specifiek aangebrachte en voldoende onderbouwde bezwaren van de wederpartij ter zake moeten ingaan.38
4.6
De rechter kan er ook voor kiezen een voorlopig bewijsoordeel te geven. Hoewel het een voorlopig oordeel betreft, wordt hiermee wel een feit vastgesteld, hetgeen dient te geschieden op basis van een volledige waardering van het aanwezige bewijsmateriaal. Het voorlopige karakter van het oordeel is er in gelegen dat de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs wordt opengesteld.39 Als dit tegenbewijs niet afdoende wordt geleverd, zal daarmee het voorlopige bewijsoordeel een definitief karakter krijgen. Gelet hierop zullen de eisen die gesteld worden aan de motivering van een voorlopig bewijsoordeel dan ook niet wezenlijk verschillen ten opzichte van de motivering van een bewijsoordeel.
4.7
Aanvaard is dat een (voorlopig) bewijsoordeel betrekking kan hebben op de uitleg van een rechtshandeling.40 Daarbij gaat het niet om bewijs van de uitleg c.q inhoud van de rechtshandeling als zodanig, maar van (‘hulp’)feiten en omstandigheden die met toepassing van de toepasselijke uitlegmaatstaf de gestelde inhoud kunnen dragen. De rechter kan de door de partij met de bewijslast verdedigde uitleg voorshands juist achten en de wederpartij toelaten tot tegenbewijs.41 Deze kan pogen om door de rechter aan zijn voorlopig uitlegoordeel ten grondslag gelegde feiten alsnog in twijfel te trekken, althans in een ander licht te plaatsen door nadere feiten aannemelijk te maken, die in een andere richting wijzen. Waar het bij uitleg van de rechtshandeling uiteindelijk gaat om een waardering van alle relevante feiten, zal de wederpartij de rechter alsnog van de juistheid van haar standpunt omtrent de juiste uitleg van de rechtshandeling moeten overtuigen.42 Nu het bij uitleg om een gemengd oordeel gaat, meen ik dat dit ook consequenties heeft voor de vraag in hoeverre de rechter zijn oordeel of het (tegen)bewijs is geleverd dient te motiveren. Heeft dit enkel betrekking op de vaststelling van feiten, dan geldt de gewone (verlichte) motiveringsplicht voor bewijsoordelen. Voor zover het gaat om de waardering van de relevante feiten, zal de rechter moeten aangeven op grond van welke omstandigheden hij tot een bepaalde uitleg is gekomen en moeten ingaan op door een partij aangevoerde en voldoende onderbouwde omstandigheden die voor een andere uitleg pleiten.
4.8
In de onderhavige zaak heeft het Hof in zijn eerste tussenvonnis een voorlopig oordeel gegeven, inhoudende dat het bewijs is geleverd dat onder ‘to maintain’ in de notariële akte en ‘maintenance’ in de Declaration en het huurcontract ook beveiliging valt en SMPD in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren (TV1, rov. 3.2-3.4 en dictum). In het tweede tussenvonnis heeft het Hof geoordeeld dat SMPD het tegenbewijs heeft geleverd tegen het voorshands bewezen geachte oordeel dat onder ‘maintenance’ ook beveiliging valt (TV2, rov. 2.1) en heeft het HSP en Ballerina vervolgens in de gelegenheid gesteld om alsnog bewijs te leveren dat onder ‘to maintain’ in de notariële akte en ‘maintenance’ in de Declaration ook beveiliging valt (TV2, rov. 2.4 en dictum). Daarop is het Hof in zijn eindvonnis tot het oordeel gekomen dat het bewijs door HSP en Ballerina geleverd is dat onder 'maintenance' ook beveiliging ('security') valt, waarbij wordt verwezen naar rov. 3.2 van het eerste tussenvonnis (EV, rov. 2.1-2.3). 43
4.9
Onderdeel 1 richt zich tegen genoemde overwegingen in het eindvonnis, die als volgt luiden:
“2.1. Het Hof acht het bewijs door HSP en Ballerina geleverd dat onder 'maintenance' ook beveiliging ('security') valt. Het Hof verwijst naar zijn eerste tussenvonnis van 26 juni 2020, rov. 3.2. Doorslaggevend is thans de verklaring van [de getuige] , afgelegd op 20 mei 2021, en de op die dag door HSP en Ballerina ingezonden producties A-C.
2.2.
Productie B, p. 3 onder 3.5 vermeldt uitdrukkelijk:
'3.5 Maintenance fees.
In addition to the monthly rent, Lessee will pay a monthly fee to the Lessor as a contribution to marketing, general audio or video installation (if any), landscaping, security, garbage collection, maintenance of the common facilities and common areas, the administration fees, etc...'
2.3.
En productie C, p. 2 onder 'Shops", nummer 1:
'... The maintenance fee ... Amounts US$ 450,00 per month. This maintenance fee includes cleaning costs, security, general lightning, Gardens etc. ...'”
4.10
Het onderdeel klaagt dat het oordeel van het Hof dat HSP en Ballerina het bewijs hebben geleverd dat onder ‘maintenance’ ook beveiliging (‘security’) valt, niet naar behoren is gemotiveerd. Deze klacht wordt uitgewerkt in een viertal subonderdelen (1.1-1.4).
4.11
In subonderdeel 1.1 wordt aangevoerd dat de verwijzing door het Hof naar de verklaring van [de getuige] van 20 mei 2021 en de ingezonden producties A-C onvoldoende is. Het Hof gaat niet inhoudelijk in op de verklaring van [de getuige] en motiveert niet waarom die verklaring (en welk onderdeel daarvan) doorslaggevend is. Ten aanzien van producties A-C volstaat het Hof met het citeren van enkele passages uit producties B en C. Het subonderdeel wijst er daarbij op dat ook ten aanzien van het oordeel of het bewijs geleverd is het grondbeginsel geldt dat een rechterlijke beslissing voldoende moet worden gemotiveerd.
4.12
Ik meen dat deze klachten op zichzelf genomen niet opgaan. Uit het partijdebat volgt immers dat partijen het erover eens waren dat de verklaring van [de getuige] , oud-directeur van SMPD, inhield dat onder de maintenance fee ook security-kosten vielen.44 Ook was tussen partijen niet in geschil dat in de documenten die als producties A tot en met C in het geding zijn gebracht45 onder het begrip ‘maintenance’ ook ‘security’ wordt gebracht. De ter zake relevante passages uit de producties B en C zijn door het Hof geciteerd. In zoverre hoefde het hof zijn oordeel dan ook niet nader te motiveren. Daarmee is immers voldoende duidelijk op grond van welk bewijsmateriaal het Hof het bewijs geleverd achtte (zie hiervoor onder 4.5).
4.13
Overigens heeft SMPD wél nog aangevoerd dat de verklaring van [de getuige] niet geloofwaardig is en ook dat uit de genoemde producties A tot en met C niet de conclusie kan worden getrokken dat onder ‘maintenance’ zoals opgenomen in het huurcontract, de notariële akte en de Declaration ook beveiliging valt. Of de motivering van het Hof ook in dat licht toereikend is komt aan de orde bij de bespreking van subonderdeel 1.4.
4.14
In subonderdeel 1.2 wordt aangevoerd dat het oordeel van het Hof onvoldoende is gemotiveerd in het licht van de "gedocumenteerde stellingen van SMPD" op grond waarvan het Hof in het tweede tussenvonnis (rov. 2.2) nog tot het oordeel kwam dat SMPD het voorshands gegeven rechterlijk bewijsoordeel dat onder ‘maintenance’ ook beveiliging valt had ontzenuwd. Het Hof had in ieder geval de volgende stellingen van SMPD in zijn beoordeling moeten betrekken:
- De door SMPA aan Checkmate opgedragen beveiliging heeft geen betrekking op de panden (zoals het door HSP aan Ballerina verhuurde winkelpand), maar alleen op het haventerrein en de (cruise)schepen (en hun passagiers, bemanning en lading) die daar aanmeren.
- Op SMPA rust (enkel) de wettelijke verplichting tot (algemene) terreinbeveiliging in de hiervoor bedoelde (wettelijke) zin en dáárvoor heeft SMPA een overeenkomst met Checkmate gesloten, op grond waarvan Checkmate die beveiligingswerkzaamheden verricht.
- De wettelijk verplichte beveiliging wordt niet in rekening gebracht bij erfpachters of huurders.
- SMPA noch SMPD levert krachtens enige overeenkomst beveiligingsdiensten aan HSP of Ballerina, en al helemaal niet ter zake de beveiliging van het verhuurde gebouw (pandbeveiliging).
- Nu de beveiliging niet op de panden ziet, heeft Ballerina een overeenkomst gesloten met ADT ter zake de beveiliging van haar pand. ADT gebruikt op haar beurt de diensten van Checkmate. De overeenkomst met ADT ziet op de monitoring (van camera's en sensoren) en alarmopvolging (alarmrespons) ter zake het gehuurde pand. ADT heeft op haar beurt Checkmate ingeschakeld voor het (fysiek) opvolgen van alarmmeldingen.
4.15
In het oordeel van het Hof ligt weliswaar besloten dat het tweede tussenvonnis, waarin het Hof nog had geoordeeld dat het tegenbewijs was geleverd gelet op de gedocumenteerde stellingen van SMPD, geen stand meer houdt gelet op het geleverde bewijs, maar daaruit volgt nog niet waarom die stellingen niet meer van belang zouden zijn voor zijn oordeel. Daarbij speelt een rol dat het niet om een zuiver bewijsoordeel gaat, maar ook om een uitlegoordeel (zie hiervoor onder 4.7). Bovendien geldt dat indien wordt afgeweken van een eerder oordeel, dit een nadere motivering behoeft.46 Het oordeel van het Hof is in dat licht dan ook onvoldoende gemotiveerd. De klacht slaagt.
4.16
Subonderdeel 1.3 ligt in het verlengde van subonderdeel 1.2 en slaagt om dezelfde redenen.
4.17
In subonderdeel 1.4 wordt geklaagd dat het oordeel van het Hof onvoldoende is gemotiveerd in het licht van hetgeen SMPD over de door [de getuige] afgelegde getuigenverklaring en de producties A tot en met C heeft aangevoerd in haar conclusie van antwoord na enquête. Gewezen wordt op de volgende stellingen:
- De getuigenverklaring van [de getuige] bevestigt dat [de getuige] na zoveel jaren zelf ook twijfelde, en dat hij stukken (de producties A-C) moest raadplegen om zijn geheugen op te frissen en de twijfel weg te nemen.
- De verklaring van [de getuige] strookt niet met wat uit productie A volgt.
- Productie B is niet van belang omdat het een niet-ondertekende huurovereenkomst betreft waarvan het de vraag is of deze ooit in die vorm en met die inhoud ondertekend is en tot stand is gekomen.
- Productie C betreft slechts een brief waarin [de getuige] zijn commentaar geeft op een concept huurovereenkomst. Ook roept de brief vragen op over de datering.
4.18
Ook deze klacht slaagt. Het hof besteedt geen aandacht aan voornoemde bezwaren tegen de getuigenverklaring en de producties A-C. Nu het Hof groot belang hecht aan dit bewijs, had het Hof op de specifiek aangebrachte en voldoende onderbouwde bezwaren van de wederpartij ter zake moeten ingaan. Daardoor heeft het Hof het vonnis onvoldoende gemotiveerd.47 De klacht slaagt.
Onderdelen 2 tot en met 5
4.19
Onderdeel 2 richt zich tegen het door het Hof in rov. 2.6 EV tot eindbeslissing gemaakte oordeel in rov. 3.8-3.9 TV1, inhoudend dat SMPD wat betreft de 'maintenance', voor zover deze ziet op beveiliging, (bij de uitvoering van haar verbintenis jegens HSP) kennelijk gebruikmaakt van haar 'moeder' SMPA, die ter zake heeft gecontracteerd met Checkmate, en dat, kortom, SMPD de hulppersoon is van HSP, SMPA de hulppersoon is van SMPD en Checkmate de hulppersoon is van SMPA. Dit oordeel zou niet naar behoren gemotiveerd zijn.
4.20
Subonderdeel 2.1 voert aan dat het oordeel dat SMPD bij de uitvoering van beveiligingsdiensten (welke volgens het Hof mede het door HSP aan Ballerina verhuurde gebouw omvatten) kennelijk gebruik maakt van haar ‘moeder’ SMPA, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Volgens het onderdeel kan dit niet worden afgeleid uit de enkele omstandigheid dat SMPA ter zake van beveiliging heeft gecontracteerd met Checkmate, temeer niet omdat SMPA en SMPD – naar onherroepelijk is beslist – niet kunnen worden vereenzelvigd. Voorts is het Hof niet ingegaan op de stelling van SMPD dat de overeenkomst tussen SMPA en Checkmate alleen betrekking heeft op de wettelijk verplichte beveiliging van het haventerrein en niet op de beveiliging van panden, zoals het door HSP aan Ballerina verhuurde gebouw. Subonderdeel 2.2 voert aan dat het bestreden oordeel onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd is in het licht van de “gedocumenteerde stellingen van SMPD” (rov. 2.2 TV2) en/of het in subonderdeel 1.2 onder i-v samengevatte betoog van SMPD. Daaruit volgt, samengevat, dat Checkmate voor wat betreft de uitvoering van beveiligingsdiensten ter zake van het door HSP aan Ballerina verhuurde gebouw (uitsluitend) de hulppersoon is van schuldenaar ADT, en niet van SPMA (en - via SPMA - van SMPD). Het Hof had dit betoog kenbaar bij zijn beoordeling moeten betrekken. Dit klemt temeer, omdat het Hof in rov. 3.6-3.11 TV1 slechts voorlopige oordelen had gegeven en in rov. 3.5 TV1 had aangegeven dat partijen te zijner tijd in hun conclusies na enquête desgewenst op deze voorlopige oordelen konden reageren. In dat licht kon het Hof, toen het zijn voorlopige oordelen tot eindbeslissing maakte, niet ongemotiveerd aan genoemd betoog voorbijgaan.
4.21
Met SMPD ben ik van mening dat het Hof had moeten ingaan op het als essentieel aan te merken onderbouwde betoog van SMPD omtrent aard en inhoud van het contract tussen SMPA en Checkmate enerzijds en de rol van ADT en de gevolgen daarvan voor de kwalificatie van Checkmate als hulppersoon anderzijds. Nu het Hof dit heeft nagelaten, slagen de klachten van onderdeel 2.
4.22
Onderdeel 3 richt zich tegen het oordeel van het Hof in rov. 2.6 EV jo. rov. 3.9-3.11 TV1 dat indien Checkmate een fout heeft begaan, SMPD op grond van art. 6:76 BWSM mede aansprakelijk is jegens Ballerina.
4.23
Subonderdeel 3.1 klaagt dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 6:76 BWSM. Het onderscheidt tussen twee lezingen van het vonnis:
(a) Indien het Hof is uitgegaan van SMPD als de ‘schuldenaar’ in de zin van art. 6:76 BWSM, miskent het dat die bepaling alleen kan leiden tot aansprakelijkheid van de schuldenaar (in casu SMPD) jegens de schuldeiser van de verbintenis bij de uitvoering waarvan de schuldenaar van de hulppersoon gebruik maakt (in casu HSP) en niet jegens een derde (in casu Ballerina).|
(b) Indien het Hof is uitgegaan van HSP als de ‘schuldenaar’ in de zin van art. 6:76 BWSM, miskent het dat die bepaling alleen kan leiden tot aansprakelijkheid van de schuldenaar (in casu HSP) jegens de schuldeiser van de verbintenis bij de uitvoering waarvan de schuldenaar van de hulppersoon gebruik maakt (in casu Ballerina) en niet tot aansprakelijkheid van de hulppersoon (in casu SMPD).
Subonderdeel 3.2 bevat hiermee corresponderende subsidiaire motiveringsklachten.
4.24
Op grond van art. 6:76 BWSM, dat overeenkomt met art. 6:76 BW, is de schuldenaar die bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van de hulp van andere personen, voor hun gedragingen op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk.48 Deze bepaling behelst een uitwerking van de in art. 6:75 BW genoemde toerekenbaarheid krachtens de wet van tekortkomingen van de schuldenaar in de nakoming van verbintenissen.
4.25
Het middel neemt dus terecht tot uitgangspunt dat art. 6:76 BWSM aansprakelijkheid schept van de schuldenaar jegens de schuldeiser (ter zake van gedragingen van (onder)hulppersonen), en niet van de schuldenaar jegens een derde, noch van de hulppersoon jegens de schuldenaar.
4.26
Het Hof heeft vastgesteld dat ten aanzien van ‘maintenance’ op HSP een verbintenis rust jegens Ballerina.49 Ook heeft het Hof vastgesteld dat wat betreft de ‘maintenance’ op SMPD een verbintenis rust jegens HSP,50 en dat SMPD op haar beurt kennelijk gebruik maakt van SMPA die heeft gecontracteerd met Checkmate. Daaruit leidt het Hof af dat SMPD de hulppersoon is van schuldenaar HSP, SMPA de hulppersoon is van schuldenaar SMPD en Checkmate de hulppersoon is van schuldenaar SMPA.
4.27
Het hof heeft dus, de aansprakelijkheid van SMPD jegens Ballerina baserende op art. 6:76 BWSM, hetzij het onder 4.25 vermelde uitgangspunt miskend, hetzij zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Het vastgestelde schuldenaarschap van HSP jegens Ballerina kan leiden tot aansprakelijkheid van HSP jegens Ballerina op de grond van art. 6:76 BWSM, maar niet valt in te zien hoe dat kan leiden tot aansprakelijkheid van hulppersoon SMPD jegens Ballerina. Nu het Hof voorts niet heeft vastgesteld dat op SMPD als schuldenaar een verbintenis rust jegens Ballerina, valt niet in te zien dat SMPD bij de uitvoering van een verbintenis jegens Ballerina gebruik heeft gemaakt van een hulppersoon.
4.28
Onderdeel 4 klaagt dat het Hof in het dictum van het eindvonnis ten onrechte heeft bepaald dat, indien een fout is begaan door Checkmate, SMPD mede aansprakelijk is jegens HSP en Ballerina. Daarmee zou het Hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd zijn getreden en in strijd met art. 48 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Sint Maarten (hierna: RvSM) iets hebben toegewezen wat niet is gevorderd.
4.29
Aangezien dit oordeel voortbouwt op de in de voorgaande onderdelen met succes bestreden overwegingen van het Hof, kan dit oordeel reeds om die reden niet in stand blijven.
4.30
Terzijde merk ik op dat de klacht op zichzelf niet slaagt. Art. 48 RvSM bepaalt: “De rechter beslist over alles hetgeen partijen hebben gevorderd”. Deze bepaling is vrijwel gelijkluidend aan art. 23 Rv. In dit artikel ligt besloten dat een rechter niet iets mag toewijzen dat niet gevorderd of verzocht is, of dat niet in de vordering of het verzoek besloten ligt.51 De vordering van HSP en Ballerina houdt in dat SMPD (evenals Checkmate) wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van USD 368.175,00 uit hoofde van schadevergoeding. Zoals hiervoor reeds ter sprake kwam, beschouwt uw Raad in een dergelijk geval een uitgesproken verklaring voor recht omtrent de aansprakelijkheid van verweerder als een gedeeltelijke toewijzing van het gevorderde.52 Dat moet mijns inziens ook gelden voor de met onderdeel 4 bestreden beslissing.
4.31
Onderdeel 5 richt zich tegen de beslissing in het dictum van het eindvonnis dat de zaak wordt teruggewezen naar het Gerecht voor verdere afdoening. Geklaagd wordt dat het Hof hiermee heeft miskend dat het de zaak aan zich had moeten houden.
4.32
Aangezien ook dit oordeel voortbouwt op in voorgaande onderdelen bestreden overwegingen van het hof, kan dit oordeel niet in stand blijven indien de daartegen gerichte klachten slagen.
4.33
Voor zover niettemin belang bestaat bij deze klacht, meen ik dat deze slaagt.
4.34
Het Gerecht heeft in het dictum van het vonnis van 31 mei 2016 de vorderingen van HSP en Ballerina jegens SMPD afgewezen. Dit betekent dat dit deel van het vonnis een eindvonnis betreft. Het is vaste rechtspraak van uw Raad dat een appelrechter na vernietiging van een eindvonnis de zaak niet mag terugwijzen naar de rechter in eerste aanleg, maar de zaak aan zich moet houden en zelf moet afdoen.53 In een uitspraak van 13 april 2018 overwoog uw Raad:54
“Volgens vaste rechtspraak is uitgangspunt dat de appelrechter na vernietiging van een eindvonnis de zaak niet mag terugwijzen naar de rechter in eerste aanleg.
Aan die rechtspraak heeft de Hoge Raad ten grondslag gelegd dat door het hoger beroep tegen een einduitspraak in beginsel de gehele zaak, zoals zij voor de eerste rechter diende, naar de hogere rechter wordt overgebracht ter beslissing door deze en dat de hogere rechter zich niet deels aan deze hem opgedragen taak mag onttrekken door een gedeelte van de beslissing van het aan zijn oordeel onderworpene over te laten aan de rechter die zijn oordeel over de zaak reeds heeft gegeven. De appelrechter mag de zaak wel terugwijzen indien de rechter in eerste aanleg op louter processuele gronden niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak is toegekomen, hetgeen aan de orde is wanneer de rechter in eerste aanleg zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen of ten onrechte ontslag van de instantie heeft verleend. (Zie bijv. HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0857, NJ 2010/581 en HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:97, NJ 2015/68.)”
4.35
Uitgangspunt is dus dat het Hof de zaak na vernietiging zelf inhoudelijk dient te behandelen, tenzij de rechter in eerste aanleg op louter processuele gronden niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak is toegekomen.55 Aangezien in eerste aanleg reeds definitief is beslist op de vordering jegens SMPD, is die uitzondering niet van toepassing. Het Hof heeft de zaak dan ook ten onrechte teruggewezen naar het Gerecht.