HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/01990
Zitting 7 juli 2023
[betrokkene],
verzoekster tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
de Officier van Justitie in het arrondissementparket Oost-Nederland,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1 Inleiding
In deze zaak op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend op de vierde dag na de dag waarop het verzoek daartoe was ontvangen. In cassatie gaat het om de vraag of de Algemene termijnenwet (Atw) van toepassing is op de in art. 7:8 lid 3 Wvggz gestelde beslistermijn van drie dagen, waardoor deze termijn zou zijn verlengd met de dag waarop de rechtbank haar beschikking heeft gegeven en betreft dus de vraag of de rechtbank haar beslissing al dan niet tijdig heeft gegeven.
2 Feiten en procesverloop
2.1
Bij verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank Overijssel op vrijdag 21 april 2023, heeft de officier van justitie aan de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van de crisismaatregel die op 20 april 2023 ten aanzien van betrokkene is genomen. De in de crisismaatregel vermelde vormen van zorg die noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden omvatten onder meer het opnemen in een accommodatie.
2.2
Op dinsdag 25 april 2023 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden in aanwezigheid van betrokkene en haar advocaat. De advocaat heeft als verweer onder meer aangevoerd dat de driedagentermijn uit de Wvggz is overschreden en dat betrokkene daarom niet langer gedwongen kan worden opgenomen.
2.3
Bij op 25 april 2023 mondeling gegeven beschikking1 heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 16 mei 2023, voor diverse vormen van verplichte zorg, waaronder het opnemen in een accommodatie. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“2.3. De rechtbank is van oordeel dat de driedagentermijn uit de Wvggz inderdaad is overschreden, maar dat de Algemene termijnenwet (hierna: Atw) meebrengt dat het verzoek toch kan worden behandeld. Artikel 2 Atw bepaalt namelijk dat in die termijn ten minste twee dagen moeten voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Hierdoor kan een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel dat op vrijdag is ingediend, zoals in deze situatie het geval is, ook nog op dinsdag behandeld worden. In de visie van de advocaat zou een op vrijdagmiddag laat binnengekomen verzoek nog op maandag moeten worden behandeld, hetgeen aan een ordentelijke voorbereiding in de weg zou staan.”
2.4
Namens betrokkene is tijdig2 beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
3 Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het middel klaagt over de onjuistheid van het oordeel van de rechtbank dat de driedagentermijn uit de Wvggz is overschreden, maar dat de Atw meebrengt dat het verzoek toch kan worden behandeld. Volgens de klacht volgt uit art. 4 aanhef en onder c Atw dat deze wet niet geldt voor termijnen van vrijheidsbeneming, zoals een voortzetting van de crisismaatregel, voorziet art. 7:8 lid 3 Wvggz in een bijzondere regeling, en bepaalt art. 2 Atw niet dat in de termijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz tenminste twee dagen moeten zitten die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Het middel klaagt verder dat het oordeel onbegrijpelijk is, omdat niet valt in te zien waarom een behandeling binnen de wettelijke termijn, op maandag 24 april 2023, aan een ordentelijke voorbereiding in de weg zou staan, noch hoe dat zou kunnen derogeren aan die wettelijke termijn.
3.2
Bij de bespreking van deze klachten dient het volgende tot uitgangspunt.
3.3
Art. 1 lid 1 Atw bepaalt dat een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Art. 2 Atw voegt daaraan toe dat een in een wet gestelde termijn van ten minste drie dagen, zo nodig, zoveel wordt verlengd, dat daarin ten minste twee dagen voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Art. 3 Atw vermeldt de algemeen erkende feestdagen. Volgens art. 4 aanhef en onder c Atw geldt deze wet niet voor termijnen van vrijheidsbeneming. In de memorie van toelichting is over deze laatste bepaling opgemerkt:
“Onder c zijn slechts termijnen van vrijheidsbeneming zelf bedoeld, derhalve niet termijnen, die slechts met vrijheidsbeneming verband houden, zoals termijnen van beroep ter zake van vrijheidsbeneming. Termijnen van vrijheidsbeneming komen tamelijk veelvuldig in de wetgeving voor, niet slechts in het Wetboek van Strafvordering, doch bv. ook in de Uitleveringswet, de Wet overlevering inzake oorlogsmisdadigers, de Krankzinnigenwet en de Faillissementswet (artikel 87).”3
3.4
Op grond van art. 7:4 Wvggz is de geldigheidsduur van een crisismaatregel ten hoogste drie dagen. De bepaling voegt hieraan toe dat indien de termijn eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, deze wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.4 Art. 7:5 aanhef en onder a Wvggz bepaalt dat indien de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft ingediend, de crisismaatregel pas vervalt als de rechter op dit verzoek heeft beslist of door het verstrijken van de in art. 7:8 lid 3 Wvggz voor die beslissing gestelde termijn. Art. 7:8 lid 3 Wvggz luidt als volgt:
“De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk drie dagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel als bedoeld in het eerste lid, respectievelijk in artikel 8:12, vijfde lid. Indien de termijn, bedoeld in de eerste volzin, eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, wordt deze verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.”5
3.5
Ook de Krankzinnigenwet (oud) kende een beslistermijn van drie dagen: art. 35i van deze wet bepaalde dat de officier van justitie na ontvangst van de stukken uiterlijk de volgende dag “die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, als bedoeld in de Algemene termijnenwet” de voortzetting van de inbewaringstelling moest vorderen, en dat de president van de rechtbank beslist “binnen drie dagen, in hoogste resort, of de inbewaringstelling moet worden voortgezet”. In HR 31 augustus 1984, NJ 1985/52 was aan de orde de vraag of de beslistermijn voor de president wordt verlengd indien de laatste dag van deze termijn op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag valt. Het middel betoogde dat uit het ontbreken in art. 35i van een verwijzing naar de Algemene termijnenwet zoals die bij de termijn voor de officier van justitie is opgenomen, volgt dat de Algemene termijnenwet niet ten aanzien van de beslistermijn zou gelden. De Hoge Raad verwierp dit betoog: “Het bepaalde in de Algemene Termijnenwet is van toepassing op de onderhavige termijn, nu uit de tekst van voormelde bepaling der Krankzinnigenwet, noch uit de geschiedenis van haar totstandkoming blijkt dat de wetgever heeft beoogd de onderhavige termijn uit te sluiten van de werking van de Algemene termijnenwet.”6
3.6
In het NJB is over deze uitspraak een discussie ontstaan tussen H. Warnink en J. de Boer. Volgens Warnink was de uitspraak onjuist omdat art. 4 Atw bepaalt dat deze wet niet geldt voor termijnen van vrijheidsbeneming. De driedagentermijn van art. 35i Krankzinnigenwet was in zijn optiek in effect een termijn van vrijheidsbeneming.7 Hiertegen heeft De Boer ingebracht dat gedurende de driedagentermijn de inbewaringstelling weliswaar doorloopt, maar dat het hier gaat om een procesvoorschrift, niet om een termijn van vrijheidsbeneming. Hij verwees daarbij naar de hiervoor in 3.3 aangehaalde passage uit de memorie van toelichting bij de Algemene termijnenwet.8
3.7
In de Wet Bopz (oud) was de termijn voor een beslissing op een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in art. 29 lid 3 van die wet geregeld. De termijn van drie dagen was in deze bepaling overgenomen. In de memorie van toelichting is vermeld dat aangezien naar aanleiding van HR 31 augustus 1984 de hiervoor geschetste discussie over de juistheid van die uitspraak is ontstaan, de Algemene termijnenwet uitdrukkelijk van toepassing is verklaard.9 Art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud) luidde als volgt:
“De rechter beslist binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift door de officier van justitie. De Algemene termijnenwet is op de termijn, bedoeld in de eerste volzin, van toepassing.”
3.8
Het van toepassing zijn van de Algemene termijnenwet had tot gevolg dat de driedagentermijn van art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud) zodanig werd verlengd dat de laatste dag een werkdag was (art. 1 lid 1 Atw) en dat de rechter altijd minimaal twee werkdagen ter beschikking stonden (art. 2 Atw).10
3.9
Het oorspronkelijk bij de Tweede Kamer ingediende voorstel van de Wvggz bepaalde ten aanzien van de termijn van de crisismaatregel dat indien deze eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, deze indien noodzakelijk wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.11Het wetsvoorstel voorzag niet in een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Wel kon bij de rechter een verzoek worden ingediend voor een zorgmachtiging die aansluit op de genomen crisismaatregel.12 Ten aanzien van dit verzoek bepaalde art. 6:2 aanhef en onder b dat de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak doet, maar uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van het verzoek.13 In de memorie van toelichting werd over de toepasselijkheid van de Algemene termijnwet opgemerkt:
“De NVvR stelt in haar advies de vraag of de Algemene termijnenwet van toepassing is op de termijnen die in deze wet worden gesteld. Dat is inderdaad het geval, zij het dat artikel 4, van de Algemene termijnenwet bepaalt dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op termijnen van vrijheidsbeneming en termijnen omschreven in uren of termijnen van grofweg langer dan drie maanden. Dit betekent dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op de termijn van de
crisismaatregel (artikel 7:7), de termijn van tijdelijke verplichte zorg (8:9) en de zorgmachtiging met een maximale geldigheidsduur van zes maanden of langer (artikel 6:4, eerste lid, onderdelen b tot en met d).
Binnen de termijn van drie dagen die geldt voor de crisismaatregel en de tijdelijke verplichte zorg, zal als er een noodzaak is om de verplichte zorg voort te zetten, een verzoek voor een (gewijzigde) zorgmachtiging moet worden ingediend bij de commissie. Als de laatste dag van deze drie dagen in een weekend of op een feestdag valt, kan het praktisch onmogelijk worden om binnen drie dagen een goed onderbouwd verzoek bij de commissie in te dienen. In deze bijzondere situaties achten wij het gerechtvaardigd dat de termijn van drie dagen zodanig wordt verlengd, dat deze niet eindigt in het weekend of op een erkende feestdag.
Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat de Algemene termijnenwet onverkort van toepassing is op de overige termijnen korter dan drie maanden die deze wet stelt voor bijvoorbeeld de behandeling van verzoeken door de commissie en de rechter.” 14
3.10
Bij de tweede nota van wijziging is de machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel aan het wetsvoorstel toegevoegd. In dat kader is in een nieuw art. 7:8 lid 3 een regeling van de beslistermijn voorgesteld zoals die ook in de uiteindelijke wet is komen te luiden:
“De rechter beslist binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift door de officier van justitie. De termijn, bedoeld in de eerste volzin, wordt indien deze eindigt op een zaterdag, zondag of erkende feestdag, indien noodzakelijk, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet is.”
3.11
In de nota is deze bepaling als volgt toegelicht:
“De NVvP geeft aan dat de duur van de crisismaatregel, namelijk drie dagen (artikel 7:4), erg kort is en vraagt zich af hoe realistisch het is een procedure voor een zorgmachtiging in die tijd af te kunnen ronden (met inachtneming van alle inhoudelijke kwaliteitseisen. De NVvP en de RvdR vragen of er drie werkdagen wordt bedoeld of drie dagen. (…) De regering merkt op dat indien in de drie dagen een verzoek voor een machtiging tot verlenging van de crisismaatregel wordt gedaan, de geldigheidsduur van de crisismaatregel voor[t]duurt totdat de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn waarbinnen de rechter dient te beslissen. Verder is voor het verzoek tot verlenging alsmede voor het nemen van de beslissing op het verzoek door de rechter voorzien in de systematiek van de Algemene termijnenwet."15
“De RvdR vraagt om bij artikel 7:7, eerste lid en artikel 7:8, derde lid, rekening te houden met zogenaamde brug- of blokdagen. De regering neemt deze suggestie niet over. Er is overigens wel voorzien [in] de systematiek, bedoeld in de Algemene termijnenwet, betreffende het weekeinde en de feestdagen. Deze tellen niet mee in de termijn.”16
“De artikelen 7:7 tot en met 7:10 regelen de procedure voor de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. De procedure is overeenkomstig het huidig bepaalde in de Wbopz voor de procedure voor een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling.
(…)
De beslistermijn van drie dagen in het derde lid van artikel 7:8 komt overeen met de drie dagen, zoals hiervoor opgenomen in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel b, wat betreft de referentie daarin naar artikel 7:9 (= de zorgmachtiging bedoeld voor het opstellen van een zorgplan van zes weken die nu is geschrapt).”17
3.12
Gezien het voorgaande ben ik van mening dat uit de tekst van de Wvggz noch uit de geschiedenis van haar totstandkoming kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de driedagentermijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz - in afwijking van zijn voorgangers in art. 35i Krankzinnigenwet (oud) en art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud) - uit te sluiten van de werking van de Algemene termijnenwet.18 De hiervoor aangehaalde passages uit de parlementaire geschiedenis van de Wvggz bevatten veeleer aanwijzingen voor het tegendeel. De Algemene termijnenwet is dus van toepassing op de in art. 7:8 lid 3 Wvggz gestelde termijn.19
3.13
Opmerking verdient nog dat art. 39 lid 1 Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) ten aanzien van een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling bepaalt dat de rechter beslist “binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoek door het CIZ.” Waar volgens deze bepaling de rechter altijd drie werkdagen ter beschikking staan om te beslissen, zijn dat op grond van art. 7:8 lid 3 Wvggz in verbinding met art. 2 Atw minimaal twee ‘werkdagen’ (dagen die geen weekeind- of feestdagen zijn). In dit opzicht is de termijn van art. 39 lid 1 Wzd ruimer. Indien art. 2 Atw niet op de termijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz van toepassing zou zijn, dan is het verschil met de termijn van art. 39 Wzd nog groter.20
3.14
De in art. 4 aanhef en onder c Atw opgenomen beperking staat volgens mij hier overigens niet aan toepasselijkheid van de Algemene termijnenwet in de weg. Uit de memorie van toelichting blijkt dat onderscheid moeten worden gemaakt tussen ‘termijnen van vrijheidsbeneming’ en ‘termijnen die slechts met vrijheidsbeneming verband houden’ (zie hiervoor in 3.3). Op grond van art. 7:5 aanhef en onder a Wvggz loopt de crisismaatregel weliswaar door totdat de rechter binnen de termijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz heeft beslist, maar dat neemt niet weg dat deze termijn is voorgeschreven in een regeling van de procedure over het al dan niet voortzetten van de crisismaatregel. Het is daarom een termijn die met vrijheidsbeneming verband houdt.21
3.15
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat een verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel dat op vrijdag is ingediend ook nog op dinsdag behandeld kan worden omdat art. 2 Atw bepaalt dat in de driedagentermijn uit art. 7:8 lid 3 Wvggz ten minste twee dagen moeten voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Uit het voorgaande volgt dat dit oordeel niet onjuist is en dat de daartegen gerichte rechtsklacht faalt. De klacht over onbegrijpelijkheid ziet eraan voorbij dat een rechtsoordeel in cassatie niet met een motiveringsklacht kan worden bestreden.