In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1
(i) [verweerder] was actief in de bouwbranche. [verweerder 1] is bestuurder van [verweerster 2] B.V., [verweerster 2] B.V. is enig aandeelhouder van [verweerster 3] B.V. [verweerster 3] B.V. was enig aandeelhouder van B.V. [A] , welke vennootschap inmiddels failliet is.
(ii) [eiser 2] was als openbaar accountant aan [eiseres 1] verbonden.
(iii) [eiseres 1] , namens deze [eiser 2] , was de accountant van [B] B.V. waarvan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) (middellijk) aandeelhouder en bestuurder was. De dochtervennootschap van [B] B.V. is [C] B.V. [C] B.V. hield alle aandelen in [D] B.V. (hierna: [D] ).
(iv) Op 18 oktober 2010 heeft [B] B.V. aan [eiseres 1] opdracht verleend tot het opmaken van de jaarrapporten, waarin opgenomen de jaarstukken, en de controle van de (geconsolideerde) jaarrekening van [B] B.V. en haar dochter [C] B.V. [D] publiceerde zelf geen aparte jaarrekening. Haar jaarcijfers werden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van [C] B.V. op grond van de door [C] B.V. voor [D] afgegeven 403-verklaring. [B] B.V en [C] B.V. waren vanwege de afnemende omvang vanaf 2008 slechts nog controleplichtig tot en met 2010.
(v) Op 26 mei 2011 heeft [eiser 2] een goedkeurende verklaring verleend aan de geconsolideerde jaarrekening van [B] B.V. over het jaar 2010.
(vi) Medio 2011 werd [verweerder 1] door [betrokkene 1] benaderd, omdat deze vanwege zijn naderende pensioen zijn aandelen in [D] wilde verkopen.
(vii) In de periode september tot en met december 2011 zijn diverse gesprekken tussen [verweerder 1] en [betrokkene 1] gevoerd.
(viii) De huisbankier van [D] , de Rabobank, gaf, onder bepaalde voorwaarden, groen licht aan de voorgestelde overname. Zij was bereid een nieuwe (werk)kapitaalsinjectie – ter grootte van € 300.000,00 te doen, mits [verweerder] zelf ook werkkapitaal verschafte – eveneens € 300.000,00 en zekerheden aan de bank zou geven. [verweerder] heeft zich hoofdelijk mede schuldig verklaard jegens de bank voor de lopende verplichtingen van [D] . Ook zijn zijn eigen, eerder afgegeven, zekerheden waaronder diverse hypothecaire onderpanden en een persoonlijke borgtocht van [verweerder 1] ter grootte van maximaal € 500.000,00 mede als zekerheden gesteld voor de lopende verplichtingen van [D] .
(ix) In maart 2012 zijn de aandelen [D] aan [verweerster 3] B.V. overgedragen voor één euro.
(x) Na de overname is het gezamenlijk hoofdkantoor van [D] en [verweerder] gevestigd in het kantoor van [D] .
(xi) Medio 2012 vroeg [verweerder 1] zich, als nieuwe – middellijk – eigenaar van [D] , af waarom de accountant nog niet klaar was met de cijfers van 2011, het inmiddels afgesloten boekjaar. De cijfers lieten langer dan nodig op zich wachten. De financieel directeur van [D] , [de financieel directeur] (hierna: [de financieel directeur] ), die het contact met de accountant onderhield, gaf diverse redenen van die vertraging op. [verweerder 1] en zijn adviseur hebben toen zelf contact opgenomen met de accountant. Die was niet met de door [de financieel directeur] opgegeven redenen van de ‘vertraging’ bekend. De vertraging lag bij [de financieel directeur] zelf, die nog informatie bij de accountant zou aanleveren. Uiteindelijk bleek dat [de financieel directeur] de cijfers van [D] al sinds 2010 manipuleerde door de lijst onderhanden projecten zodanig te wijzigen dat deze substantieel hoger uitkwamen.
(xii) [eiser] heeft vervolgens zelf onderzoek uitgevoerd, de fraude bevestigd en uiteindelijk op 11 oktober 2012 de eerder afgegeven accountantsverklaring bij de jaarrekening [B] B.V 2010 ingetrokken. De werkelijke financiële situatie van [D] was dat het eigen vermogen, ultimo 2011, geen € 1.300.000,00 negatief was, maar € 3.338.530,00 negatief. Over 2011 was aldus geen break-even resultaat behaald, maar juist een fors verlies geleden, te weten € 937.568,00.
(xiii) Eind 2012 werd bekend dat het merendeel van de Nederlandse woningcorporaties moest gaan bezuinigen op onderhoud en geplande investeringen, vanwege de Vestia-affaire en de gevolgen daarvan. Dit merkte [D] direct. Zij was namelijk in grote mate – zo niet geheel – afhankelijk van de omzet uit vastgoedonderhoud die werd behaald bij woningcorporaties.
(xiv) Op 8 maart 2013 is [D] failliet verklaard.
(xv) Rabobank heeft [verweerder] aansprakelijk gesteld voor de door de bank geleden schade vanwege het faillissement van [D] . Het geschil is beslecht met een vaststellingsovereenkomst van 4 december 2013. De daarin neergelegde regeling komt er in de kern op neer dat [verweerder] Rabobank € 100.000,00 betaalt, welk bedrag door Rabobank wordt gefinancierd middels een lening aan [verweerder] van eveneens € 100.000,00. De paraplufinanciering – waaronder dus voornamelijk het [betrokkene 1] -arrangement waar [verweerder] zich hoofdelijk voor verbonden had – en de overige zekerheden jegens de bank (hypotheken en borg) bleven geheel intact.
(xvi) De werkmaatschappij van [verweerder] B.V. [A] , is op 28 oktober 2015 gefailleerd.
(xvii) Op 8 november 2012 heeft [verweerster 3] B.V. [C] B.V. en [betrokkene 1] aansprakelijk gesteld.
(xviii) Tegen [eiser 2] is door [betrokkene 1] c.s.2 een tuchtklacht ingediend over zijn handelen bij het controleren van de jaarrekening 2010 van [B] B.V. De Accountantskamer heeft in zijn uitspraak van 25 januari 2016 onder meer overwogen:
‘2.6 Bij het uitvoeren van de samenstellingsopdracht over het jaar 2011 voor [D] door [eiseres 1] bleek er medio september 2012 een aanwijzing van fraude te bestaan. Nadat [de financieel directeur] daarmee werd geconfronteerd, heeft hij erkend al sinds 2010 de post ‘onderhanden projecten’ (hierna: OHP) te manipuleren en heeft betrokkene nader onderzoek gedaan. Toen is gebleken dat in de jaarrekening 2010 de post OHP voor een bedrag van € 845.209 te hoog is weergegeven. Ultimo 2011 kon deze post voor een totaalbedrag van € 1,7 miljoen niet afdoende worden onderbouwd met documentatie.