De belangrijkste overwegingen van het hof, voor zover in cassatie van belang, laten zich als volgt samenvatten:
De grenzen van de rechtsstrijd na de verwijzing
a. Het hof stelt voor de behandeling na verwijzing de maatstaf voorop dat ingevolge art. 424 Rv de verwijzingsrechter de behandeling van het geding dient voort te zetten en te beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. Daarbij is uitgangspunt dat hij de zaak behandelt in de stand waarin deze zich bevond toen de door de Hoge Raad vernietigde uitspraak werd gewezen en dat hij is gebonden aan de in die uitspraak gegeven beslissingen die in cassatie niet of nauwelijks zijn bestreden. Dit brengt mee dat in het geding na verwijzing geen plaats is voor het aanvoeren van nieuwe feiten en omstandigheden, maar partijen mogen zich wel beroepen op (wijziging van) feiten en omstandigheden die zich na de vernietigde uitspraak (heeft) hebben voorgedaan met inachtneming van de grenzen van de rechtsstrijd (HR 22 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2998). Deze maatstaf geldt ook voor eiswijziging na verwijzing, waarbij evenwel dient te worden beoordeeld of de eiswijziging (niet) in strijd is met de eisen van de goede procesorde (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). Van een dergelijke strijd is sprake ingeval van onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding (HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2914). (onder 5.1.1)
b. De klachten van middel 1 en 2 heeft de Hoge Raad laten slagen, omdat de rechtbank ten aanzien van elk van de planologische stukken uit de jaren 2004-2014 had moeten beoordelen “of reeds sprake was van of werd voortgebouwd op concrete plannen voor het werk waarvoor is onteigend”. In het kader van de door [eiseres] gestelde verwachtingswaarde op de peildatum dient het hof dit alsnog te beoordelen. (onder 5.1.2)
De verdere beoordeling na verwijzing – verwachtingswaarde / waardevermindering
c. Ingevolge art. 40 Ow is de schadeloosstelling een volledige vergoeding voor alle schade die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt. De schadeloosstelling is niet bedoeld om de onteigende in een betere vermogenstoestand te brengen dan zonder de onteigening het geval zou zijn geweest, zodat eventuele voordelen van de onteigening met de nadelen van de onteigening worden verrekend. Volgens art. 40c Ow wordt bij de bepaling van de schadeloosstelling geen rekening gehouden met voor- en nadelen die worden veroorzaakt door het werk waarvoor is onteigend, overheidswerken die in verband staan met dat werk en/of plannen waarop dat werk of die overheidswerken zijn gebaseerd. (onder 6.1.1)
d. Het werk waarvoor is onteigend, is de Rijksweg A4 om Steenbergen met bijkomende werken (hierna: A4). Het bedrijventerrein Reinierpolder maakt daarvan geen onderdeel uit. Het hof begrijpt de uitspraak van de Hoge Raad zo dat niet alleen geen rekening wordt gehouden met voor- en nadelen die worden veroorzaakt door het werk waarvoor de zaak is onteigend, samenhangende overheidswerken en/of plannen daarvoor, maar ook met voor- en nadelen die worden veroorzaakt door plannen voor een ander werk (de plannen voor bedrijventerrein Reinierpolder), indien in die plannen wordt voortgebouwd op concrete plannen voor het werk waarvoor is onteigend. (onder 6.1.2)
e. Of op de peildatum verwachtingen bestonden over een uitbreiding van het bedrijventerrein Reinierpolder in de richting van het onteigende wordt beoordeeld aan de hand van de volgende stukken:
‒ het Provinciale Uitwerkingsplan van 2004;
‒ de Gebiedsvisie van 14 november 2007;
‒ de Structuurvisie van 1 oktober 2010;
‒ de Verordening Ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant;
‒ de Structuurvisie 2012 van de gemeente Steenbergen van januari 2012;
‒ de Structuurvisie 2012 Partiele Herziening vastgesteld op 2 juli 2014. (onder 6.1.3)
f. Deze stukken betreffen geen plannen voor de A4, het werk waarvoor is onteigend. Het hof beoordeelt voor elk van de stukken of de plannen daarin voor uitbreiding van het bedrijventerrein Reinierpolder op het perceel van [eiseres] , voortbouwen op (voldoende) concrete plannen voor de A4. (onder 6.1.4)
Plannen voor de A4
g. De eerste planvorming rond de A4 is van 1980. Zowel een westelijke variant als een oostelijke variant van het beoogde tracé is overwogen en beide zijn met elkaar vergeleken. De oostelijke variant liep niet over het perceel van [eiseres] . Het tracébesluit waarin deze variant was vervat, is in 2001 door de Raad van State vernietigd. In maart 2007 heeft de minister gekozen voor de westelijke variant, welke keuze is uitgewerkt in het ontwerp-tracébesluit A4 Dinteloord-Bergen op Zoom, gedeelte Steenbergen, dat op 16 maart 2010 ter inzage is gelegd. (onder 6.2.1)
h. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag op welk moment het plan voor de A4 voldoende concreet was. (onder 6.2.2)
i. Het hof laat in het midden op welk moment in de periode 2004-2014 het plan voor de A4 voldoende concreet was en beoordeelt voor elk van de hiervoor (onder e) vermelde stukken afzonderlijk of reeds sprake was of werd voortgebouwd op concrete plannen voor het werk waarvoor is onteigend. Volgens het hof gaat het er uiteindelijk om of al dan niet valt te verwachten dat ook zonder (het plan voor) het werk waarvoor wordt onteigend, de uitbreiding van het bedrijventerrein Reinierpolder in het desbetreffende ruimtelijk plan zal worden gerealiseerd. (onder 6.2.3)
j. Niet ter discussie staat dat in de ruimtelijke plannen daterend van vóór de hiervoor (onder e) vermelde stukken uitbreiding van het bedrijventerrein Reinierpolder niet werd voorzien in de richting van het perceel van [eiseres] . Ook staat niet ter discussie dat op het perceel van [eiseres] in eerdere gemeentelijke en provinciale plannen alleen werd voorzien in agrarische ontwikkeling. Het hof zal voor elk van de hiervoor vermelde stukken afzonderlijk beoordelen in hoeverre met de daarin opgenomen bestemming voor het onteigende perceel wordt voortgebouwd op (plannen voor) de A4 en daarmee of (het plan voor) de A4 daarin voldoende concreet was. (onder 6.2.4)
Ad a Het provinciale Uitwerkingsplan van 2004
k. Onder verwijzing naar het deskundigenrapport stelt het hof vast dat het Uitwerkingsplan het eerste ruimtelijke plan is waarop het perceel van [eiseres] wordt aangeduid als mogelijke uitbreidingslocatie bedrijventerrein. Deze bestemming is naar het oordeel van het hof gekoppeld aan de komst van het tracé van de A4. Het plan voor de A4 is daarmee naar het oordeel van het hof (voldoende) concreet en de mogelijke bestemming uitbreiding bedrijventerrein bouwt daarop voort. Daaraan doet niet af dat het tracé voor de A4 uiteindelijk iets zuidelijker is aangelegd dan aangegeven op de kaart van het Uitwerkingsplan. (onder 6.3.1 en 6.3.2)
Ad b de Gebiedsvisie van 14 november 2017
l. Uit een passage uit het deskundigenrapport en enkele bewoordingen van de Gebiedsvisie blijkt naar het oordeel van het hof dat de te verwachten functiewijzigingen zijn gekoppeld aan de aanleg van de A4, waardoor er aan de noord- en westzijde van Steenbergen agrarische gronden worden afgesneden van het omliggende land. Uit het deskundigenrapport en de daarbij behorende kaart blijkt dat de bestemming bedrijventerrein Reinierpolder Noord het tracé van de A4 volgt en alleen geldt voor gronden die ten zuiden/oosten daarvan zijn gelegen en aansluiten op het bestaande bedrijventerrein. Naar het oordeel van het hof is het plan voor de A4 in de Gebiedsvisie (voldoende) concreet en de bestemming bedrijventerrein Reinierpolder Noord is gelegen ten zuiden/oosten van het op dat moment bekende tracé van de A4 en bouwt naar het oordeel van het hof daarop voort. De planvorming voor het bedrijventerrein was nog in ontwikkeling en volgt duidelijk de contour van de geplande A4. (onder 6.4.2 en 6.4.3)
Ad c de Structuurvisie van 1 oktober 2010
m. Het hof is van oordeel dat aan de Structuurvisie van 1 oktober 2010 geen verwachtingswaarde kan worden ontleend. De bestemming zoekgebied verstedelijking is toegekend aan de gronden die zijn gelegen ten zuiden/oosten van het tracé en aansluiten op het bestaand bedrijventerrein, zodat in die zin de bestemming voortbouwt op het tracé van de A4. Het hof volgt niet het betoog van [eiseres] dat uit een uitvergroting van de bij structuurvisie behorende kaart blijkt dat deze bestemming geldt voor zijn gehele perceel, zodat de bestemming niet voortbouwt op het tracé. Het hof acht niet aannemelijk dat een redelijk handelend koper uit de kaart behorend bij de structuurvisie afleidt dat op het perceel van [eiseres] ook ten noorden van de A4 en daarmee los van het tracé een bedrijventerrein zou mogen worden ontwikkeld. (onder 6.5.2)
n. De door [eiseres] ingebrachte uitsnede van een Structuurvisie RO maakt, voor zover het de provinciale structuurvisie betreft, het oordeel van het hof niet anders. Voor zover de uitsnede een ander plan betreft, kan dat naar het oordeel van het hof niet worden meegenomen in de beoordeling, omdat de uitsnede dateert uit 2010 en daarom eerder had moeten worden ingebracht. (onder 6.5.3)
Ad d de Verordening Ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant
o. Het plan voor de A4 is in de Verordening Ruimte 2012 naar het oordeel van het hof (voldoende) concreet en de bestemming zoekgebied verstedelijking bouwt daarop voort. De contour van de gronden op de kaart bij dit provinciale plan loopt gelijk aan het tracé van de A4 zoals opgenomen in het provinciale uitwerkingsplan4 uit 2004. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat deze contour is afgestemd op het tracé van de A4. Aan het voorgaande doet niet af dat het tracé voor de A4 uiteindelijk iets zuidelijker is aangelegd. (onder 6.6.2)
Ad e de Structuurvisie 2012 van de gemeente Steenbergen van januari 2012
p. Het hof is van oordeel dat uit de geciteerde tekst in het deskundigenrapport blijkt dat de plannen voor de A4 (voldoende) concreet waren en dat de bestemming uitbreiding Reinierpolder daarop voortbouwt en voorts dat de gegeven bestemming afhangt van de ligging van de grond ten opzichte van het tracé van de A4. (onder 6.7.1 en 6.7.2)
Ad f de Structuurvisie 2010 Partiele Herziening vastgesteld op 2 juli 2014
q. Het hof constateert dat dit plan is vastgesteld en ter inzage is gelegd na de peildatum, zodat naar zijn oordeel hieraan geen verwachtingswaarde kan worden ontleend. (onder 6.8)
Conclusie verwachtingswaarde / waardevermindering
r. Het hof concludeert dat de bestemming in de beoordeelde ruimtelijke plannen voortbouwt op concrete plannen voor de A4, althans dat aan die plannen geen verwachtingswaarde op de peildatum kan worden ontleend. Los van de (plannen voor de) A4 waren er geen plannen tot ontwikkeling van het perceel tot bedrijventerrein. (onder 6.9.1)
s. Het hof stelt daarom evenals de deskundigen de totale waarde van het onteigende per peildatum vast op € 168.000,―. (onder 6.9.2)
Naheffing Belastingdienst
t. Het hof neemt de naheffingsaanslag van € 9.569,― mee als bijkomende schade bij het vaststellen van de schadeloosstelling.