Bij vonnis van 4 mei 2022 heeft de rechtbank de door het Bedrijvenschap aan [verweerder] verschuldigde schadeloosstelling vastgesteld op € 215.600,―.6 Aansluitend bij het aanvullende deskundigenadvies heeft de rechtbank geoordeeld dat de schadeloosstelling ten behoeve van [verweerder] , zoals vastgesteld in het tussenvonnis van 5 juni 2019, op grond van art. 40e Ow moet worden vermeerderd met een bedrag van € 145.600,—. Dit bedrag betreft de (plan)schade die redelijkerwijs niet ten laste van [verweerder] behoort te blijven.7 De belangrijkste overwegingen van de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, laten zich als volgt samenvatten:
Inleiding
a. Dit eindvonnis gaat over planschade, bijkomende schade, rente en de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen en van juridische en deskundige bijstand van de onteigende. De rechtbank blijft bij de in het tussenvonnis van 5 juni 2019 genomen eindbeslissing over de waardering van het onteigende als ruwe bouwgrond op € 70,― per m² (de complexwaarde). (onder 2.1)
Planschade
b. Het aanvullende deskundigenadvies houdt in dat de aanspraak op een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in art. 6.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro), wordt gewaardeerd op € 145.600,—. Naar aanleiding van een overweging van de rechtbank in het tussenvonnis van 5 juni 2019 over de redelijke toepassing van art. 40e Ow hebben de deskundigen aanvullend geadviseerd dat een redelijk handelend koper bereid zou zijn om voor de ‘planschadeclaim’ een bedrag van € 74.000,- te betalen bij een veronderstelde overdracht daarvan op de peildatum van de onteigening. Partijen hebben tegen het aanvullend advies bezwaren ingebracht. (onder 2.2 tot en met 2.4)
Beoordelingskader artikel 40e Ow
c. Met art. 40e Ow heeft de wetgever de mogelijkheid geopend om planschade toe te kennen binnen het kader van een onteigeningsprocedure, voor zover het de invloed van het bestemmingsplan op de waarde van het onteigende betreft. Op grond van dit artikel vermeerdert de onteigeningsrechter bij het bepalen van de werkelijke waarde de prijs met nadelen ten gevolge van bestemmingen die tot uitvoering komen door het werk waarvoor onteigend wordt. Een en ander geldt voor zover deze nadelen ‘ook na toepassing van artikel 40d redelijkerwijs niet (geheel) ten laste van de onteigende behoren te blijven’. (onder 2.5)
d. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor geciteerde zinsnede en de wetsgeschiedenis dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat vergoeding van planschade op de voet van art. 40e Ow geschiedt aan de hand van de criteria uit het planschaderecht. Dit betekent onder meer dat bij de beoordeling van planschade in het kader van art. 40e Ow de beperkende planschadecriteria, zoals het normaal maatschappelijk risico en de voorzienbaarheid, in beginsel net zo moeten worden toegepast als binnen het planschaderecht. (onder 2.6)
e. De rechtbank is met de deskundigen en partijen van oordeel dat geen plaats is voor een correctie op de door de deskundigen vastgestelde planschade in de zin van art. 6.1 Wro, vanwege de verdiscontering van de kans op planschade bij de beoordeling in het kader van art. 40e Ow. In zoverre ziet de rechtbank aanleiding terug te komen op rechtsoverweging 2.29 van het tussenvonnis van 5 juni 2019. Dit betekent dat de rechtbank het aanvullend advies van de deskundigen op dit punt niet zal volgen.8 (onder 2.7 tot en met 2.9)
Tegemoetkoming in de (plan)schade in de zin van artikel 6.1 Wro
f. De deskundigen stellen de schade in de zin van art. 6.1 Wro vast op € 150.000,―. Met inachtneming van een drempel van 2% vanwege het normaal maatschappelijk risico komt € 145.600,― voor vergoeding in aanmerking, aldus de deskundigen. Partijen hebben tegen verschillende onderdelen van het advies bezwaren aangevoerd, die de rechtbank hierna zal bespreken. (onder 2.10 en 2.11)
Planvergelijking / tijdelijk voordeel
g. De deskundigen hebben tot uitgangspunt genomen dat voor de vaststelling van mogelijk (planologisch) nadeel in de zin van art. 40e Ow een planvergelijking moet worden gemaakt tussen het bestemmingsplan Harnaschpolder-Weteringzone uit 2005 en het bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014. Het Bedrijvenschap bestrijdt dit uitgangspunt, althans betoogt dat eventuele planschade niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat sprake is van tijdelijk voordeel. De rechtbank volgt het standpunt van Bedrijvenschap niet. De overgelegde stukken bieden de rechtbank en de deskundigen geen of onvoldoende inzage in de planologische situatie ten tijde van de eigendomsverkrijging om te kunnen vaststellen dat (en in hoeverre) sprake is van een tijdelijk voordeel. In dit geval had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het Bedrijvenschap gelegen om ter onderbouwing van haar standpunt op een eerder moment (nadere) stukken te verstrekken. (onder 2.12 tot en met 2.14)
Planologische mogelijkheden bestemmingsplan Harnaschpolder-Weteringzone
h. De rechtbank volgt de keuze van de deskundigen om bij de planologische vergelijking wat betreft het bestemmingsplan Harnaschpolder-Weteringzone tot uitgangspunt te nemen dat de invulling van de uit te werken bestemming naar redelijke verwachting een woonbestemming zou zijn. De rechtbank neemt de overwegingen van de deskundigen over. (onder 2.15 tot en met 2.17)
Risicoaanvaarding
i. De rechtbank is met de deskundigen en partijen van oordeel dat aan [verweerder] geen passieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. De rechtbank neemt de overwegingen van de deskundigen over. (onder 2.18)
Normaal maatschappelijk risico
j. De rechtbank ziet in de door partijen geuite bezwaren geen aanleiding om af te wijken van de door de deskundigen toegepaste drempel van 2% vanwege het normaal maatschappelijke risico. Het oordeel van de deskundigen hierover is begrijpelijk en navolgbaar, zodat de rechtbank hun advies op dit punt volgt. (onder 2.19 tot en met 2.23)
Waardering
k. Teneinde de tegemoetkoming in de planschade te bepalen, hebben de deskundigen het onteigende tweemaal gewaardeerd: rekening houdend met (i) het bestemmingsplan Harnaschpolder-Weteringzone (‘vóór’) en (ii) het bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014 (‘na’). (onder 2.24)
Waardering onder het bestemmingsplan Harnaschpolder-Weteringzone
l. Het onteigende betreft een rechthoekig perceel grasland ter grootte van 1.000 m². De deskundigen waarderen de marktwaarde van het onteigende onder het bestemmingsplan Harnaschpolder-Weteringzone op peildatum 18 augustus 2017 op € 220.000,―. Daarbij hebben de deskundigen tot uitgangspunt genomen dat ter plaatse van het onteigende een woonbestemming in de lijn der (redelijke) verwachting zou liggen. Uitgangspunt betreffen diepe woonkavels voor vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen. De deskundigen gaan ervan uit dat op het onteigende één woning zou kunnen worden gerealiseerd. Voor de waardering van het onteigende hebben de deskundigen onderzoek gedaan naar referenties van woonkavels en daarbij de “schillentheorie” toegepast. Op de uitkomst hebben zij diverse correcties toegepast. (onder 2.25)
m. De rechtbank ziet in de door partijen aangevoerde bezwaren over de waardering van de bouwgrond geen argumenten om af te wijken van het advies van deskundigen. In de bezwaren die partijen hebben geuit tegen de door de deskundigen gehanteerde correcties ziet de rechtbank evenmin aanleiding om op dit onderdeel van het aanvullend deskundigenadvies af te wijken. (onder 2.26 tot en met 2.32)
Waardering onder het bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014
n. De deskundigen waarderen het onteigende onder het bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014 op de peildatum 18 augustus 2017 op € 70.000,―. Zij volgen daarmee de waardering in het definitieve deskundigenrapport van Vermeulen c.s. die is gebaseerd op de complexwaarde. (onder 2.33)
o. De rechtbank ziet in de bezwaren van het Bedrijvenschap en [verweerder] geen aanleiding om het advies van de deskundigen op dit onderdeel niet te volgen. De rechtbank acht de keuze van de deskundigen om bij de waardering van het onteigende onder het bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014 aansluiting te zoeken bij de door Vermeulen c.s. vastgestelde waarde verantwoord. Het feit dat voor de bepaling van de waarde vóór en ná inwerkingtreding van het bestemmingsplan twee verschillende waarderingsgrondslagen worden toegepast, maakt dit niet anders. (onder 2.34 tot en met 2.37)
Conclusie artikel 40e Ow
p. Al met al acht de rechtbank het aanvullend advies van de deskundigen voldoende begrijpelijk en navolgbaar. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de schadeloosstelling op grond van art. 40e Ow moet worden vermeerderd met een bedrag van € 145.600,―, zijnde de (plan)schade die redelijkerwijs niet ten laste van [verweerder] behoort te blijven. (onder 2.38)
Bijkomende schade
q. De rechtbank volgt het advies van Vermeulen c.s. dat voor een vergoeding van de kosten van aankoop van een vervangende onroerende zaak en het realiseren van een woning ter plaatse van het onteigende geen plaats is. (onder 2.39 tot en met 2.41)
Schade van derde-belanghebbenden
r. De rechtbank volgt het advies van Vermeulen c.s. om de schade van derde-belanghebbenden op nihil te stellen. (onder 2.42)
Conclusie schadeloosstelling
s. De rechtbank stelt de schadeloosstelling vast op € 215.600,―. (onder 2.43)
Rente
t. De rechtbank zal de te vergoeden rente over het verschil tussen het voorschot en de definitief vast te stellen schadeloosstelling bepalen op 1% per jaar. Het Bedrijvenschap zal voorts de wettelijke rente dienen te vergoeden over de door haar nog te betalen schadeloosstelling. (onder 2.44 en 2.45)
Kosten
Kosten deskundigen
u. De kostenopgaven van de deskundigen komen de rechtbank redelijk voor en zij verstaat daarom dat het Bedrijvenschap als onteigenaar deze kosten zal voldoen. (onder 2.46 en 2.47)
Kosten juridische en deskundige bijstand
v. HVan Leeuwen zal worden veroordeeld tot betaling van in totaal € 57.852,82 inclusief btw aan kosten van juridische en deskundige bijstand. (onder 2.48 tot en met 2.56)
Griffierechten
w. Het Bedrijvenschap zal worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht van [verweerder] . (onder 2.57)