Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2024:1007

Parket bij de Hoge Raad
08-10-2024
08-10-2024
23/02364
Strafrecht
-

Conclusie AG. Middel verdachte over innerlijke tegenstrijdigheid van het arrest nu het hof heeft overwogen het aantal dagen gijzeling op 0 te bepalen maar het dictum inhoudt dat de duur van gijzeling op 90 dagen wordt bepaald. De AG meent dat sprake is van een kennelijke misslag. Middel benadeelde partij over het gedeeltelijk afwijzen i.p.v. gedeeltelijk n-o verklaren van de vordering tot vergoeding van immateriële schade slaagt. De conclusie strekt tot vernietiging, maar uitsluitend voor zover de duur van de gijzeling in het kader van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel op ten hoogste 90 dagen is bepaald en voor zover de vordering van de benadeelde partij [naam] partieel is afgewezen.

Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/02364 J

Zitting 8 oktober 2024

CONCLUSIE

T.N.B.M. Spronken

In de zaak

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,

hierna: de verdachte

1 Het cassatieberoep

1.1

De verdachte is bij arrest van 7 juni 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens (i) overtreding van art. 6 van de Wegenverkeerswet, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht; (ii) overtreding van art. 7 lid 1 sub b van de Wegenverkeerswet; (iii) schuldheling en (iv) overtreding van art. 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren (100 dagen vervangende jeugddetentie), waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

1.2

Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot het bedrag van € 24.092,48 (€ 4.092,48 materiële schade en € 20.000 immateriële schade), de vordering voor een bedrag van € 8.350 aan immateriële schade afgewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en nog te maken kosten, tot aan de datum van de uitspraak begroot op € 1.442. Het hof heeft aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor het bedrag van € 24.092,48 en de duur van de gijzeling bepaald op ten hoogste 90 dagen. Daarnaast heeft het hof geoordeeld over door [benadeelde 1] gevorderde vergoeding van reiskosten en over de door [benadeelde 2] ingediende vordering tot schadevergoeding, een en ander zoals in het arrest vermeld.

1.3

Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel heeft betrekking op de beslissing van het hof over de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, meer in het bijzonder de bepaling van het aantal dagen gijzeling. In het tweede middel wordt geklaagd over een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.

1.4

Namens de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft M.A.W. Ketelaars, advocaat in Helmond, één middel van cassatie voorgesteld. Het middel is gericht tegen de beslissing van het hof tot gedeeltelijke afwijzing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade.

2 Het eerste middel

2.1

In het eerste middel wordt geklaagd dat het arrest, althans de strafoplegging, niet met voldoende redenen is omkleed, omdat het hof ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel het aantal dagen gijzeling op 90 dagen heeft bepaald, terwijl de verdachte ten tijde van het feit minderjarig was en het hof in het arrest ook heeft overwogen dat het aantal dagen gijzeling op 0 zal worden gesteld.

2.2

Met betrekking tot de opgelegde schadevergoedingsmaatregel heeft het hof het volgende overwogen:

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het

bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1]

is toegebracht tot een bedrag van € 24.094,48. De verdachte is daarvoor jegens het

slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen

ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september

2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der

Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Omdat de verdachte ten tijde

van het plegen van de bewezenverklaarde feiten minderjarig was, stelt het hof het aantal

dagen gijzeling op 0.”

2.3

Het dictum van het arrest luidt op dit onderdeel als volgt:

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

(…)

legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.092,48 (vierentwintigduizend tweeënnegentig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 4.092,48 (vierduizend tweeënnegentig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;

bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;”

2.4

Het arrest van het hof is innerlijk tegenstrijdig en kan daarom niet in stand blijven. Uit de overweging van het hof over de schadevergoedingsmaatregel blijkt mijns inziens dat het hof de bedoeling heeft gehad het aantal dagen gijzeling op 0 te stellen1 en dat sprake is van een kennelijke misslag. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen door het aantal dagen gijzeling op 0 te stellen.

3 Het tweede middel

3.1

Het tweede middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden omdat op 19 juni 2023 cassatieberoep is ingesteld en de stukken op 27 december 2023 – en derhalve niet binnen zes maanden na instellen van het beroep – door de Hoge Raad zijn ontvangen. Het middel mist feitelijke grondslag, nu de stukken reeds op 13 december 2023 ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen2 en daarmee aan de inzendtermijn is voldaan.

4 Het middel van de benadeelde partij

4.1

Het namens de benadeelde partij [benadeelde 1] ingediende middel richt zich tegen de gedeeltelijke afwijzing door het hof van het verzoek tot vergoeding van immateriële schade. In het middel wordt erover geklaagd dat het hof de vordering deels heeft afgewezen in plaats van niet-ontvankelijk te verklaren dan wel (een deel van) de gevorderde immateriële schadevergoeding af te splitsen.

De vordering, het onderzoek ter terechtzitting en het oordeel van het hof

4.2

De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd. De vordering luidt – voor zover voor de bespreking van het middel van belang – als volgt:

“4a. Welke gevolgen heeft het voorval voor u gehad

(…)

Schade die in rechtstreeks verband staat zijn de navolgende kostenposten:

(…)

Immateriële schade

Inmiddels kan niet meer worden gesproken van licht letsel (letsel dat binnen 6 maanden zal herstellen en/of de schade niet meer dan €5.000,00 bedraagt vgl. Letselschaderaad). Als bijlage 10 worden foto’s van het letsel bijgevoegd. Zonder (herhaaldelijk) medisch ingrijpen, langdurige revalidatie en steeds opnieuw tandheelkundige behandelingen had [benadeelde 1] niet meer kunnen lopen of was hij aan zijn verwondingen overleden. Naar de toekomst toe kan hij mogelijk beroepen niet meer uitoefenen vanwege beperkingen aan zijn been. Thans durft hij niet te lopen en een korte broek.

De schade wordt al snel begroot op €28.350 (bijlage 11). Deze uitspraak is passend nu [benadeelde 1] op zeer jonge leeftijd al wordt geconfronteerd met ernstige beperkingen. Hierdoor kan hij niet verder onderzoeken wat zijn hobby’s zijn en wordt hij beperkt in zijn toekomstige arbeidsmogelijkheden. Indien U EA van mening bent dat dit bedrag te hoog is wordt verzocht subsidiair aan te sluiten bij uitspraak 96 €20.782 (bijlage 12), nu deze uitspraak vergelijkbaar is of tenminste bij uitspraak 1922 €16.061 (bijlage 13) + PM en wettelijke rente te berekenen vanaf datum incident.

Indien U van mening bent dat deze bedrage te hoog zijn of dat de situatie te complex is, verzoek ik U meest subsidiair om toewijzing van €5.000,00 conform letselschade categorie 3 en het overige niet ontvankelijk te verklaren. Nog daargelaten dat dit bedrag in de ogen van [benadeelde 1] en moeder op geen enkele wijze recht doet aan de situatie.

(…)

4b. Gegevens over de schade

De totale schade bestaat uit de volgende posten

omschrijving Bedrag

(…)

6. Immateriële schade €28.350,00 + PM”

4.3

Het proces-verbaal van de zitting van het hof d.d. 24 mei 2023 vermeldt het volgende:

“Mr. Ketelaars geeft te kennen dat de moeder van de benadeelde partij [benadeelde 1] een slachtofferverklaring wenst af te leggen. Het hof stemt daarmee in. De moeder van de benadeelde partij [benadeelde 1] verklaart daarop als volgt.

(…)

Graag wil ik jullie duidelijk maken dat het bij mijn zoon niet om een simpele botbreuk en kapotte knie gaat, maar om zeer serieus letsel. Hij is daardoor voor zijn hele leven getekend. Hij heeft twee operaties ondergaan en heeft een jaar en meerdere maanden lang revalidatie nodig gehad. Dit verloopt onder begeleiding van onder andere een psycholoog en een tandarts. Hij heeft een groot litteken en leeft in onzekerheid of zijn been volledig zal herstellen. Het zal nooit meer zijn zoals het is geweest.

(…)

Mr. Ketelaars verklaart op vragen van de voorzitter als volgt.

Uw hof heeft de vordering van cliënt gelezen. Wij willen ons dienaangaande refereren aan uw oordeel.

(…)

De advocaat-generaal voert het woord tot requisitoir als volgt.

(…)

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] kan naar mijn oordeel worden toegewezen tot een bedrag van € 24.284,15 conform de rechtbank, maar de daaraan te koppelen gijzeling dient niet op nul dagen te worden gesteld zoals de rechtbank heeft gedaan. Er moet naar mijn oordeel wel iets tegenover staan in het geval de verdachte besluit niet te betalen. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, de veroordeling in de kosten voor rechtsbijstand en de wettelijke rente, De rechtbank is bij de bepaling van de kosten voor rechtsbijstand uitgegaan van het liquidatietarief en ook dat is mijns inziens juist

(…)

Mr. Ketelaars verklaart in reactie op het requisitoir als volgt.

Ik refereer mij aan de vordering van de advocaat-generaal. Het enige wat ik namens de moeder van cliënt nog wil toevoegen is dat de advocaat-generaal prachtig heeft verwoord dat het gaat om de verantwoordelijkheid van de verdachte jegens [benadeelde 1] en niet om het feit dat hij als monster zou worden gezien.”

4.4

Het hof heeft de verzochte immateriële schade gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen:

“Immateriële schade

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een beenfractuur alsmede letsel aan het gebit. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij is gebleken dat de benadeelde sinds het ongeval ernstige fysieke gevolgen ondervindt. Tot op heden is de benadeelde niet volledig hersteld en ongewis is of in hij in de toekomst gespaard zal blijven van lichamelijke beperkingen of ongemakken van het door het ongeval ontstane letsel.

Het hof is van oordeel dat het gestelde lichamelijk letsel dat is opgetreden valt onder het bereik van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 20.000,00. Het overige zal worden afgewezen.”

De bespreking van het middel

4.5

In zijn (overzichts)arrest van 28 mei 2019 over de vordering tot schadevergoeding door de benadeelde partij heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:

“2.8.3 In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, zal de rechter uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. art. 149 Rv) en zal de vordering in de regel worden toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich het hiervoor onder 2.1 bedoelde geval voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. In laatstgenoemd geval ligt het in de rede dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Slechts in gevallen waarin de niet-toewijsbaarheid niet volgt uit de beperkingen van het strafproces, de benadeelde partij genoegzaam in de gelegenheid is geweest haar vordering te onderbouwen en de ongegrondheid van die vordering in voldoende mate is komen vast te staan, kan de rechter ervoor kiezen de vordering af te wijzen.

2.8.4

Het staat de rechter vrij in zijn oordeel over een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing, en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het voor de strafrechter mogelijk te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen. Het voorgaande betekent echter niet dat de strafrechter op grond van zijn voorlopig oordeel een gevorderd (schade)bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wege van voorschot, in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter.”3

4.6

Een (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering heeft tot gevolg dat de benadeelde partij de vordering niet meer bij de civiele rechter aanhangig kan maken, dat de benadeelde de mogelijkheid wordt ontnomen om de civiele rechter de reeds geleden schade op een hoger bedrag te laten waarderen en dat bij eventueel later intredende of toenemende schade geen mogelijkheid tot verhaal hiervan meer openstaat.4 (Gedeeltelijke) afwijzing van de vordering vereist daarom dat de ongegrondheid van (het afgewezen deel van) de vordering in voldoende mate vaststaat. Aan deze vaststelling dienen strikte motiveringseisen te worden verbonden.

4.7

Ingeval de strafrechter ten aanzien van een gedeelte van de vordering meent dat behandeling ervan een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, heeft hij de mogelijkheid de vordering te splitsen en dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.

4.8

Recent heeft de Hoge Raad arrest gewezen in een zaak waarin eveneens door het hof de immateriële schade gedeeltelijk was afgewezen.5 Evenals in de onderhavige zaak was namens de benadeelde partij naar voren gebracht dat de schade nog niet exact was vast te stellen en afhankelijk was van toekomstige ontwikkelingen.6 De Hoge Raad casseerde, onder verwijzing naar het hiervoor onder 4.5 aangehaalde overzichtsarrest, omdat het hof de (gedeeltelijke) afwijzing niet voldoende had gemotiveerd, en deed de zaak uit doelmatigheidsoverwegingen vervolgens zelf af.

4.9

Ook in de onderhavige zaak heeft het hof niet gemotiveerd waarom de ongegrondheid van het deel van de vordering dat is afgewezen in voldoende mate is komen vast te staan. Dit terwijl het hof heeft vastgesteld dat “tot op heden de benadeelde niet volledig [is] hersteld en ongewis is of in hij in de toekomst gespaard zal blijven van lichamelijke beperkingen of ongemakken van het door het ongeval ontstane letsel” en aldus de omvang van de schade mede afhankelijk kan zijn van toekomstige ontwikkelingen.

4.10

Ik heb mij nog afgevraagd of uit de uitspraak van het hof afgeleid kan worden dat het hof een onderscheid heeft gemaakt tussen reeds geleden schade en nog te verschijnen of nader te onderbouwen schade – waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat over de laatste twee categorieën geen gezag van gewijsde zou ontstaan. Daarvan is mijns inziens echter geen sprake. Het hof heeft weliswaar geoordeeld over “het gestelde lichamelijk letsel dat is opgetreden [cursivering door mij, TS]”, maar heeft vervolgens immateriële schade begroot op grond van “de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer”. Daarin wordt de begrote schade niet beperkt tot reeds ingetreden gevolgen.

4.11

Op grond van het voorgaande slaagt het middel.

4.12

Ik geef de Hoge Raad in overweging om de zaak om redenen van doelmatigheid zelf af te doen en na vernietiging van de hierop betrekking hebbende uitspraak te bepalen dat de benadeelde partij voor zover de vordering tot vergoeding van immateriële schade het bedrag van € 20.000,- te boven gaat, niet-ontvankelijk is.

5 Conclusie

5.1

Het tweede namens de verdachte voorgestelde middel faalt. Het eerste namens de verdachte voorgestelde middel en het middel van de benadeelde partij slagen.

5.2

Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

5.3

Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover de duur van de gijzeling in het kader van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel op ten hoogste 90 dagen is bepaald en voor zover de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] partieel is afgewezen, te dien aanzien tot zodanige op art. 440 lid 2 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Zie ook de LOVS-afspraken, waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de duur van de gijzeling voor jeugdigen op 0 dagen wordt bepaald. Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken, juli 2024, p. 47.

2 Zoals ook is vermeld in de berichten ‘Mededeling betekening’ en ‘Afschrift kernstukken’ die op 22 februari 2024 via het Webportaal van de Hoge Raad aan de raadslieden zijn verzonden. De datum 27 december 2023 wordt in eerstgenoemd bericht vermeld als datum waarop de aanzegging ex art. 435 lid 1 Sv aan de verdachte is betekend.

3 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. W.H. Vellinga.

4 Zie J. Candido (red.), Slachtoffer en de rechtspraak: Handleiding voor de strafrechtspraktijk, 2017, p. 112: “De onherroepelijke afwijzing van een vordering in het strafgeding maakt dat voor de benadeelde partij de gang naar de civiele rechter feitelijk wordt afgesneden. Wanneer de benadeelde partij een dergelijke vordering immers aan de civiele rechter voorlegt, kan de gedaagde (lees: de verdachte) zich beroepen op een in gezag van gewijsde gegaan vonnis (artikel 236 Rv).”

5 HR 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1116.

6 Waar het in casu gaat om (de gevolgen van) fysiek letsel en de onzekerheid over het herstel daarvan, was in die zaak sprake van psychische schade geleden door seksueel misbruik, die vanwege de jonge leeftijd van het slachtoffer nog niet was vast te stellen.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.