In de gevallen waarin in de wettelijke regeling in Boek 4 BW over de aanspraak van de echtgenoot van de erflater (‘de langstlevende’) op verzorgingsvruchtgebruik een procedure wordt aangeduid, wijst de wet steeds de kantonrechter aan als de bevoegde rechter en spreekt de wet steeds van een ‘verzoek’ (onderstrepingen door mij, AG):
‒ Art. 4:30 lid 6 BW: ‘Voor zover de echtgenoot en degenen die hun medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik moeten verlenen, niet tot overeenstemming kunnen komen over de goederen waarop dit zal komen te rusten, gelast op verzoek van een hunner de kantonrechter de aanwijzing van die goederen of wijst hij deze zelf aan, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van ieder van hen.’
‒ Art. 4:31 lid 1 BW verklaart art. 4:23 leden 1, 2, 4 en 5 BW van overeenkomstige toepassing op het verzorgingsvruchtgebruik. Zowel in lid 2 als in lid 4 van art. 4:23 BW staat dat de kantonrechter bevoegd is om op de daarin genoemde verzoeken te beslissen: ‘De kantonrechter kan op de in lid 1 onder b bedoelde grond, op verzoek van de echtgenoot aan deze de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke vervreemding en vertering als bedoeld in artikel 215 van Boek 3 toekennen. De hoofdgerechtigde wordt in het geding geroepen. Bij de beschikking kan de kantonrechter nadere regelingen treffen.’ Respectievelijk ‘Bij de vestiging van het vruchtgebruik of daarna kunnen nadere regelingen worden getroffen door de echtgenoot en de hoofdgerechtigde, dan wel door de kantonrechter op verzoek van een van hen.’
‒ Art. 4:33 lid 1 BW: ‘De kantonrechter kan op verzoek van een hoofdgerechtigde, mits daardoor een zwaarwegend belang van deze wordt gediend en in vergelijking hiermede het belang van de echtgenoot niet ernstig wordt geschaad:
a. aan die hoofdgerechtigde een met vruchtgebruik belast goed uit de nalatenschap, al dan niet onder de last van het vruchtgebruik, toedelen;
b. het vruchtgebruik van een of meer goederen beëindigen;
c. aan het vruchtgebruik verbonden bevoegdheden van de echtgenoot beperken of hem deze ontzeggen;
d. het vruchtgebruik in het belang van de hoofdgerechtigde onder bewind stellen.’
‒ Art. 4:33 lid 2 BW: ‘De kantonrechter kan, onverminderd lid 1, voor zover de echtgenoot aan het vruchtgebruik, de omstandigheden in aanmerking genomen, voor zijn verzorging, daaronder begrepen de nakoming van de overeenkomstig artikel 35 lid 2 op hem rustende verplichtingen, geen behoefte heeft:
a. op verzoek van een rechthebbende de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik opheffen, of
b. op verzoek van een hoofdgerechtigde het vruchtgebruik beëindigen.’13
‒ Art. 4:29 lid 1, tweede volzin, BW verwijst naar het hiervoor genoemde art. 4:33 lid 2, onder a, BW: ‘De eerste zin geldt niet voor zover de kantonrechter op een daartoe strekkend verzoek artikel 33 lid 2, onder a, heeft toegepast.’14
‒ Art. 4:34 lid 4 BW verklaart de kantonrechter bevoegd te beslissen op verzoeken in geschillen over de toepassing van art. 4:34 BW, op grond waarvan de echtgenoot kan overgaan tot inkorting van daarvoor vatbare giften ‘voor zover de nalatenschap niet toereikend is tot voldoening van hetgeen de echtgenoot ingevolge de artikelen 29 en 30 toekomt’ (art. 4:34 lid 1 BW): ‘Geschillen over de toepassing van het onderhavige artikel en de artikelen 35 tot en met 37 worden op verzoek van de meest gerede partij beslist door de kantonrechter.’