Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2024:1132

Parket bij de Hoge Raad
25-10-2024
15-11-2024
24/02547
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1890
Personen- en familierecht
-

Wvggz. Horen van betrokkene. Onderzoeksplicht van rechter. Verklaring van advocaat namens betrokkene. Art. 6:1 Wvggz.

Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/02547

Zitting 25 oktober 2024

CONCLUSIE

L.M. Coenraad

In de zaak

[betrokkene] ,

verzoeker tot cassatie,

hierna: betrokkene,

advocaat: mr. D. Rijpma

tegen

de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam,
verweerder in cassatie,

hierna: de officier van justitie,

niet verschenen

1 Inleiding en samenvatting

In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend zonder dat betrokkene is gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat verklaard dat hij contact heeft gehad met betrokkene en dat laatstgenoemde niet ter zitting zal verschijnen, omdat hij er niet bij wil zijn. De rechtbank heeft beslist de behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene voort te zetten. De advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling inhoudelijk verweer gevoerd namens betrokkene. In cassatie klaagt betrokkene dat de rechtbank niet (zelf) heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wenste te worden en dat een grotere inspanning van de rechter op dit punt verwacht mocht worden, gelet op het grote belang van betrokkene om gehoord te worden, althans dat de rechtbank haar oordeel op dit punt nader had moeten motiveren. Naar mijn oordeel slagen de klachten niet.

2 Feiten en procesverloop

2.1

Bij verzoekschrift, ingekomen op 26 maart 2024 bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), heeft de officier van justitie verzocht een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden.

2.2

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2024. Daarbij zijn de advocaat van betrokkene en de case manager gehoord. Betrokkene zelf was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling.

2.3

Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de advocaat als volgt verklaard over de afwezigheid van betrokkene ter zitting:

De advocaat deelt mee dat hij contact heeft gehad met betrokkene. Deze zal niet ter zitting verschijnen omdat hij er niet bij wil zijn.”

2.4

Voor zover in cassatie van belang, is blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling verder het volgende verklaard:

De case manager zegt dat betrokkene bereid was om een referte te tekenen. Zij is verbaasd dat hij dit niet heeft gedaan. (…)

De advocaat concludeert dat het verzoek dient te worden afgewezen. Er is sprake van wilsbekwaam verzet. Wat betreft het levensgevaar en het aanzienlijk risico voor anderen wordt noch in het zorgplan noch in de medische verklaring duidelijk hoe de psychiater tot die conclusie komt. De feiten waarop dit ernstig nadeel is gebaseerd zijn niet onderbouwd. De overige ernstige nadelen kunnen een zorgmachtiging niet rechtvaardigen. Er zijn tevens geen politiemutaties.

(…)

De advocaat zegt (…) dat op de documentatie in het dossier wel wat veroordelingen staan maar de straffen van 40 uur rechtvaardigen het opgevoerde ernstig nadeel niet. Er is tevens geen noodzaak voor een zorgmachtiging. Betrokkene verzet zich niet. Dit wordt ook niet onderbouwd. In het zorgplan stemt hij overal mee in. Betrokkene wilde bijna een referte tekenen.

(…)”

2.5

Bij beschikking van 11 april 20241 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de verzochte duur van twaalf maanden tot en met uiterlijk 11 april 2025.

2.6

In de beschikking is in r.o. 1, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:

“De advocaat deelt mee dat betrokkene niet komt omdat hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig wil zijn. De advocaat heeft wel contact met betrokkene gehad en voelt zich gemachtigd om namens hem een standpunt in te nemen. De rechtbank zal de behandeling daarom buiten aanwezigheid van betrokkene voortzetten.”

2.7

Betrokkene heeft op 7 juli 2024 – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3 Bespreking van het cassatiemiddel

3.1

Het middel is gericht tegen het hiervoor onder 2.6 geciteerde oordeel van de rechtbank, dat blijk zou geven van een verkeerde rechtsopvatting en/of niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd zou zijn. Daartoe wordt geklaagd dat de rechtbank niet (zelf) heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wenste te worden en dat een grotere inspanning van de rechter op dit punt verwacht mocht worden, gelet op het grote belang om gehoord te worden op grond van artikel 6:1 lid 1 Wvggz, dan wel dat de rechtbank haar oordeel op dit punt nader had moeten motiveren. Het middel voert daartoe aan dat uit de verklaring van de advocaat ter zitting niet is af te leiden dat betrokkene niet gehoord wilde worden, maar dat uit die verklaring alleen blijkt dat betrokkene niet bij de mondelinge behandeling aanwezig wilde zijn.

3.2

Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop.

3.3

Artikel 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld. Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen2 om betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van artikel 6:1 lid 2 Wvggz.3

3.4

Uit de parlementaire toelichting bij artikel 6:1 Wvggz blijkt dat de rechter zelf moet vaststellen dat betrokkene niet kan of wil worden gehoord:4

“Met het eerste lid wordt duidelijker gesteld dat de rechter betrokkene moet horen tenzij deze dat niet wil of daartoe niet in staat is. De rechter moet zich er persoonlijk van vergewissen of betrokkene al dan niet gehoord wil worden. Het moet de rechter zelf zijn die vaststelt dat betrokkene niet kan of wil gehoord worden, desnoods ter plekke, maar niet tevoren op basis van de mededeling van iemand anders of een schriftelijke verklaring van betrokkene waarvan de rechter niet weet hoe die tot stand is gekomen.”

3.5

De rechter mag niet lichtvaardig vaststellen dat betrokkene niet bereid is gehoord te worden wanneer deze niet ter zitting verschenen is.5 Ook als sprake is van een behoorlijke oproeping en daadwerkelijke bekendheid van betrokkene met de mondelinge behandeling, mag uit zijn afwezigheid ter zitting niet zonder meer geconcludeerd worden dat betrokkene niet gehoord wil worden.6

3.6

Er worden hoge motiveringseisen gesteld aan de vaststelling dat een betrokkene niet bereid is gehoord te worden door het niet-verschijnen op de zitting. In zaken waar niet aan die eisen was voldaan, woog de Hoge Raad mee dat de advocaat van betrokkene heeft verklaard dat betrokkene de rechter wilde spreken of dat betrokkene had aangegeven aanwezig te zullen zijn op de mondelinge behandeling.7 Dergelijke omstandigheden kunnen aanleiding vormen voor nader onderzoek alvorens de rechter tot het oordeel kan komen dat betrokkene niet bereid is te worden gehoord.8

3.7

Wanneer de advocaat van een niet ter zitting verschenen betrokkene namens die betrokkene verklaart dat deze niet gehoord wil worden, mag de rechter er mijns inziens van uitgaan dat de advocaat hiermee de wens van die betrokkene weergeeft. De advocaat is immers bij uitstek de vertegenwoordiger in rechte van een betrokkene.9 Uit de vertrouwenspositie van de advocaat vloeit voort dat in het rechtsverkeer afgegaan moet kunnen worden op zijn verklaring. De advocaat moet dus op zijn woord geloofd worden als hij verklaart over feiten of omstandigheden waarvan hij uit de eerste hand kennis heeft.10

3.8

Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechter niet nader onderzoek hoeft te doen naar de bereidheid van een betrokkene om gehoord te worden, indien zijn advocaat ter zitting heeft verklaard dat die bereidheid bij betrokkene ontbreekt.11 De rechter hoeft dan dus niet te proberen betrokkene alsnog zelf te spreken over zijn bereidheid gehoord te worden, behoudens bijzondere omstandigheden.12 Een andere opvatting zou tot gevolg kunnen hebben dat een betrokkene gedwongen zou worden de rechter te spreken over zijn wens de rechter niet te spreken, zoals Dijkers terecht opmerkt. Dat laatste zou niet stroken met het respect voor de autonomie van betrokkene.13

3.9

Ik keer terug naar de bespreking van het middel.

3.10

In het middel wordt geklaagd dat de rechtbank niet (zelf) heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wenste te worden en dat op dit punt een grotere inspanning van de rechtbank verwacht mocht worden, dan wel dat de rechtbank haar oordeel op dit punt nader had moeten motiveren. Daartoe wordt aangevoerd dat de rechtbank uit de verklaring van de advocaat niet had mogen afleiden dat betrokkene niet gehoord wilde worden, maar alleen dat hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig wilde zijn. Ik begrijp de rechtsklacht aldus dat de rechtbank heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar de bereidheid van betrokkene om gehoord te worden.

3.11

Het is mij – mede door de plaatsing tussen haakjes van het woord “(zelf)” in het middel – niet duidelijk of ook beoogd wordt te klagen dat de rechtbank bij het vaststellen of betrokkene gehoord wilde worden, niet had mogen afgaan op de verklaring van de advocaat namens betrokkene, maar hiertoe zelf met betrokkene had moeten spreken. Volledigheidshalve zal ik ook op deze mogelijke klacht ingaan.

3.12

Naar mijn mening falen de klachten.

3.13

Ter onderbouwing van haar beslissing de behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene voort te zetten heeft de rechtbank zich, anders dan het middel betoogt, niet alleen gebaseerd op 1) de verklaring van de advocaat dat betrokkene niet ter zitting zal verschijnen omdat hij er niet bij wil zijn, maar ook op 2) de verklaring van de advocaat dat hij contact met betrokkene heeft gehad en 3) de omstandigheid dat de advocaat zich gemachtigd voelt om namens betrokkene een standpunt in te nemen. De rechtbank concludeert immers na het noemen van deze drie omstandigheden dat zij daarom de behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene zal voorzetten. Voor zover het middel ervan uitgaat dat de rechtbank zich alleen op de eerstgenoemde omstandigheid heeft gebaseerd, gaat het middel uit van een te beperkte lezing van de bestreden beschikking en faalt de klacht reeds wegens gebrek aan feitelijke grondslag.

3.14

Ook overigens is geen sprake van een onjuist dan wel onbegrijpelijk of niet voldoende gemotiveerd oordeel. Tegen de drie door de rechtbank genoemde omstandigheden op zich zijn geen klachten gericht, zodat van de juistheid daarvan in cassatie uitgegaan mag worden. Deze drie omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kunnen mijns inziens de beslissing van de rechtbank de behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene voort te zetten, dragen. Uit deze omstandigheden volgt immers dat betrokkene op de hoogte was van de mondelinge behandeling, dat hij daarbij niet aanwezig wilde zijn en dat de advocaat in staat was namens betrokkene zijn standpunt te verwoorden. Onder deze omstandigheden had de rechtbank niet nog nader onderzoek hoeven doen naar de bereidheid van betrokkene gehoord te worden.

3.15

Ik wijs er overigens nog op dat, hoewel in het middel wordt geklaagd dat van de rechtbank op dit punt een grotere inspanning verwacht had mogen worden, uit het middel niet blijkt waaruit die inspanning dan had moeten bestaan. Ook blijkt niet dat de advocaat tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat de rechtbank nader onderzoek had moeten doen naar de bereidheid van betrokkene om gehoord te worden. Integendeel, de advocaat heeft namens betrokkene in eerste aanleg inhoudelijk verweer gevoerd, zoals blijkt uit de hiervoor onder 2.4 geciteerde passages uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.

3.16

Voor zover geklaagd wordt dat de rechtbank, bij het vaststellen of betrokkene gehoord wilde worden, niet had mogen afgaan op de verklaring van de advocaat namens betrokkene, maar hiertoe zelf met betrokkene had moeten spreken, treft de klacht geen doel. Zoals hiervoor uiteengezet onder 3.7 en 3.8 mag de rechter afgaan op verklaringen van een advocaat namens betrokkene, behoudens bijzondere omstandigheden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden blijkt niet uit de stukken van het geding, het proces-verbaal of de bestreden beschikking.

3.17

Tot besluit: wat enigszins wringt in deze zaak is dat noch de advocaat in eerste aanleg noch de rechtbank in haar bestreden beschikking met zoveel woorden heeft verklaard respectievelijk heeft overwogen dat betrokkene niet bereid is gehoord te worden. In zoverre schurkt de hiervoor onder 2.6 geciteerde overweging van de rechtbank aan tegen de grenzen van begrijpelijkheid. Ik ben echter van mening dat de motivering van de rechtbank de begrijpelijkheidstoets kan doorstaan. Het is mijns inziens voldoende duidelijk en begrijpelijk dat in de beslissing van de rechtbank de behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene voor te zetten, het oordeel besloten ligt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.

3.18

De slotsom is dat de klachten van het middel falen.

4 Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 ECLI:NL:RBAMS:2024:4502.

2 Zie over de meerdere pogingen tot horen en de vuistregel van tweemaal oproepen mijn conclusie van 28 juni 2024, ECLI:NL:PHR:2024:712, onder 3.13, voor HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1140, met de verwijzingen aldaar naar de conclusies van A-G Lückers van 19 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:607, onder 2.8, voor HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220 en die van 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:135, onder 3.9, voor HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:547, onder verwijzing naar de wenk in RFR 2021/41 bij HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2016, NJ 2021/96, m.nt. J. Legemaate.

3 Aldus recent HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1140, r.o. 3.2, onder verwijzing naar onder meer HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:547, r.o. 3.2 en HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, NJ 2022/30, r.o. 3.1.2.

4 Kamerstukken II 2015-2016, 32 399, nr. 25, p. 168. Zie hierover ook W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:1 Wvggz, aant. 4.2.1 (publicatiedatum: 9 september 2024).

5 Zie hierover A-G Lückers in haar conclusie van 29 april 2022, ECLI:NL:PHR:2022:485, onder 2.10, voor HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:895. Zie ook haar conclusie van 19 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:607, onder 2.8, voor HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220.

6 Zie hierover ook C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg. Wet verplichte ggz & Wet forensische zorg (Praktijkwijzer Strafrecht nr. 12), Deventer: Wolters Kluwer 2023, par. 2.1 (m.n. p. 87 e.v.).

7 Zie HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:895, JGz 2022/34 m.nt. R.B.M. Keurentjes, r.o. 3.2; HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:188, JVggz 2015/10 m.nt. W.J.A.M. Dijkers, r.o. 3.3.3. Vgl. conclusies van A-G Lückers van 19 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:607, onder 2.8, voor HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220 en die van 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:135, onder 3.9, voor HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:547.

8 Vgl. HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220, r.o. 3.3.

9 De advocaat hoeft ook geen volmacht over te leggen als bewijs van zijn procesvertegenwoordingsbevoegdheid, vgl. (art. 280 Rv in verbinding met) art. 80 lid 3 Rv.

10 Aldus R. Verkijk, De advocaat in het burgerlijk proces, (diss. Maastricht), Den Haag: BJu 2010, 591-592, met verdere verwijzingen. Zie ook W.J.A.M. Dijkers, Sdu commentaar Gedwongen zorg, art. 6:1 Wvggz, aant. 4.5.3, onder e en i (publicatiedatum: 9 september 2024) en W.J.A.M. Dijkers, Doen en laten in de Bopz-machtigingsprocedure (diss. Groningen), Reeks Gezondheidsrecht nr. 21, Den Haag: Koninklijke Vermande 2003, p. 302-303.

11 Zie bijvoorbeeld in deze lijn: rb. Amsterdam 15 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:866, r.o.1, rb. Amsterdam 31 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4096, r.o.1, rb. Den Haag 21 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:4770, rb. Amsterdam 3 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1590, r.o.1, rb. Rotterdam 8 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:12938, r.o. 1.4 en rb. Amsterdam 26 mei 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2834, r.o. 1.4.

12 Van bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de stukken van het geding of verklaringen van anderen reden geven om te twijfelen aan de verklaring van de advocaat dat betrokkene niet gehoord wil worden.

13 W.J.A.M. Dijkers, Sdu commentaar Gedwongen zorg, art. 6:1 Wvggz, aant. 4.5.3, onder i (publicatiedatum: 9 september 2024).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.