In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1
(i) Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet. De gemeenten verlenen die ondersteuning doorgaans door ondersteuning op contractbasis aan zorgaanbieders uit te besteden.
(ii) Voor de uitvoering van de Wmo heeft de gemeente in samenwerking met een aantal naburige gemeenten (Peelregio) door BIZOB in 2016 een ‘overeenkomst Wet maatschappelijke ondersteuning, begeleiding’ voor de zorgverlening laten opstellen volgens de methodiek van Bestuurlijk Aanbesteden.
(iii) Hiermee kan de gemeente met een zorgaanbieder een overeenkomst met betrekking tot zorgverlening sluiten. Zorgbehoevenden die vallen onder de Wmo, kunnen op die manier op basis van de door de gemeente afgegeven indicatie zorg afnemen van een gecontracteerde zorgaanbieder. De zorgaanbieders worden rechtstreeks door de gemeente betaald.
(iv) Gedurende de looptijd van de overeenkomst (de overeenkomst heeft blijkens art. 1.10 daarvan een looptijd tot en met 31 december 2024) kan een nieuwe aanbieder toetreden tot deze overeenkomst als hij aan de voorwaarden voldoet.
(v) SRZ is een zorgaanbieder die zorg verleent in het kader van de Wmo en de Jeugdwet.
(vi) SRZ levert onder andere ambulante individuele (woon)begeleiding en dagbesteding aan hulpbehoevenden met langdurige psychiatrische, psychische of psychosociale problemen, of een combinatie daarvan met een verstandelijke beperking of gedragsstoornis.
(vii) Naast zorg in het kader van de Wmo, levert SRZ ook zorg uit hoofde van de Wet Langdurige Zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) treedt daarbij op als toezichthouder.
(viii) De gemeente en SRZ zijn op 2 februari 2017 de hierboven genoemde Wmo-overeenkomst aangegaan.
(ix) In de Wmo-overeenkomst is de volgende bepaling opgenomen:
“
Artikel 3.7 Financiële verantwoording
1. Aanbieder legt, ten behoeve van de controle op de financiële rechtmatigheid van de bestedingen, alle door de Gemeente gevraagde documenten, informatie en of (accountants)verklaring over conform het voor dat jaar geldende landelijke controleprotocol. De Gemeente zal tijdig de bijbehoren de instructies verstrekken aan de Aanbieder omtrent wat door de Aanbieder dient te worden aan geleverd en binnen welk tijdspad dit bij de Gemeente moet zijn verstrekt.
2. De Gemeente behoudt zich het recht voor om over het betreffende boekjaar aanvullende informatie op te vragen dan wel een verscherpte interne controle op de administratie respectievelijk facturen van de Aanbieder uit te voeren. Aanleiding hiertoe kan zijn een niet goedkeurende (accountants)verklaring dan wel andere signalen die hiertoe aanleiding geven. Aanbieder zal hier de volledige medewerking aan verlenen.”
(x) Ter zake van de (financiële) verantwoording door SRZ zijn sinds het voorjaar 2019 bij de gemeente vragen gerezen. Tussen oktober 2019 en halverwege 2021 heeft de gemeente SRZ meermaals verzocht om duidelijkheid te geven over haar liquiditeitspositie. De van SRZ ontvangen informatie toonde naar de gemeente meende niet genoegzaam aan dat SRZ financieel voldoende gezond was. SRZ sloeg meerdere keren het aanbod van de gemeente af om de boekhouding van SRZ te laten onderzoeken.
(xi) In januari 2020 heeft de gemeente haar advocaat ingeschakeld. Deze heeft bij brief van 27 januari 2020 aan SRZ medegedeeld dat het de wettelijke plicht is van de gemeente om erop toe te zien en te controleren dat de continuïteit van de zorg gewaarborgd is en blijft en dat de door SRZ aangeleverde documenten en gegeven toelichtingen de gemeente niet hadden overtuigd van de stelling van SRZ dat de kwalitatieve zorg in de toekomst gewaarborgd zou zijn. SRZ is in de brief gewezen op haar verplichting om aan een verscherpte interne controle mee te werken en SRZ is gesommeerd om deze medewerking te bevestigen, bij gebreke waarvan de gemeente het ervoor zou moeten houden dat SRZ haar verplichtingen niet zou nakomen en de gemeente genoodzaakt zou zijn om het plaatsen van cliënten bij SRZ op te schorten.
(xii) Omdat de gevraagde medewerking aan de controle niet door SRZ werd gegeven heeft de gemeente vanaf maart 2020 de plaatsing van nieuwe cliënten bij SRZ opgeschort.
(xiii) In de zomerperiode van 2020 heeft de gemeente de beëindiging van de overeenkomst overwogen. Omdat dat tot gevolg zou kunnen hebben dat de cliënten van SRZ hun zorg zouden verliezen, en er op dat moment niet direct voldoende vervangende zorg beschikbaar was, heeft de gemeente medio 2020 besloten om (vooralsnog) geen nadere rechtsmaatregelen jegens SRZ te treffen.
(xiv) Naar aanleiding van de voor SRZ verplichte publicatie van de jaarrekening over het daaraan voorafgaande boekjaar op de website van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS), rezen er eind 2020 weer vragen bij de gemeente omdat de jaarrekening niet voldeed aan de geldende (minimale) verantwoordingseisen zoals neergelegd in de “jaarverantwoording Zorg en Jeugd 2018 en 2019” van VWS.
(xv) Bij brief van 4 december 2020 heeft de gemeente vragen en opmerkingen over de jaarrekening 2019 aan SRZ kenbaar gemaakt onder verwijzing naar de door VWS gestelde verantwoordingseisen.
(xvi) Bij brief van 22 december 2020 heeft SRZ bericht niet inhoudelijk op de brief van de gemeente in te zullen gaan.
(xvii) Op 26 februari 2021 heeft de gemeente SRZ gesommeerd om de eerder gestelde vragen met betrekking tot haar financiële situatie en de jaarrekening 2019 te beantwoorden.2
(xviii) Op 18 maart 2021 heeft SRZ een deel van de vragen beantwoord.
(xix) Omdat de vragen deels niet en deels gebrekkig waren beantwoord door SRZ, heeft de gemeente op 10 juni 2021 SRZ opnieuw gesommeerd om mee te werken aan een interne controle door een financieel expert.
(xx) Op 14 juni 2021 heeft SRZ hierop afwijzend gereageerd.
(xxi) De gemeente heeft desgevraagd van de IGJ op 9 juni 2021 een rapport over SRZ ontvangen. Kort gezegd werd in de rapportage van de IGJ de zorgen van de gemeente over de financiële situatie bij SRZ en de verantwoording daarover gedeeld door de IGJ.
(xxii) De advocaat van de gemeente heeft op 12 augustus 2021 SRZ een laatste keer in de gelegenheid gesteld om vrijwillig haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst na te komen en mee te werken aan de verzochte interne controle.
(xxiii) Hierop heeft overleg tussen de advocaten van partijen plaatsgevonden dat heeft geresulteerd in het verzoek van SRZ aan de gemeente om een onderzoeksplan op te stellen.
(xxiv) Op 15 september 2021 heeft de gemeente een zeer uitvoerig onderzoeksplan “verscherpte interne controle bij SRZ” opgesteld.3
(xxv) Op 11 oktober 2021 ontving de gemeente een mededeling van SRZ dat zij niet zou meewerken aan het onderzoek.
(xxvi) 4De gemeente heeft SRZ bij e-mails van 22 december 2021 en 7 januari 2021 verzocht om aan het in deze zaak gewezen vonnis van de voorzieningenrechter mee te werken waarbij zij is veroordeeld om aan het hiervoor in 1 genoemde onderzoek meer te werken, en twee data voorgesteld waarop het onderzoek zou kunnen plaatsvinden. SRZ heeft volhard in haar weigering om aan het onderzoek mee te werken.
(xxvii) De gemeente heeft daarop bij brief van 2 februari 2022 aan SRZ meegedeeld dat zij de Wmo-overeenkomst (partieel) ontbindt vanaf 1 mei 2022. SRZ heeft een bezwaarschrift ingediend tegen deze brief en aan de voorzieningenrechter van de rechtbank, afdeling bestuursrecht, verzocht om een voorlopige voorziening. Het bezwaarschrift is aangemerkt als rechtstreeks beroep bij de afdeling bestuursrecht van de rechtbank. Bij uitspraak van 24 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening en van het beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van 2 februari 2022 geen publiekrechtelijke rechtshandeling is, maar een privaatrechtelijke rechtshandeling, tot ontbinding van de Wmo-overeenkomst, zodat slechts de burgerlijke rechter bevoegd is.
(xxviii) Bij uitspraak van 19 april 2022 heeft de rechtbank, afdeling bestuursrecht, beslist op het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van SRZ in haar bezwaar tegen het hiervoor onder (xii) genoemde besluit van maart 2020 om de plaatsing van nieuwe cliënten bij SRZ op te schorten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het opschorten van nadere plaatsing van cliënten bij SRZ is gebaseerd op art. 1.7 lid 2 van de Wmo-overeenkomst, en dat de brief van 5 maart 2020, waarin de opschorting is meegedeeld, een privaatrechtelijke rechtshandeling inhoudt, zodat de gemeente het bezwaar tegen de brief terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.