[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
[plaats] [a-straat 1].
Ter terechtzitting is aanwezig, mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak en dat de oproep voor de zitting op de juiste wijze is betekend
De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven:
De oproep is aan mijn cliënt in persoon uitgereikt in de penitentiaire inrichting (PI). Ik heb mijn cliënt in de PI gesproken. Hij zit thans niet meer vast. Hij is ongewenst verklaard en vanuit de PI overgebracht naar Polen. Mijn cliënt is op de hoogte van de zitting en wil wel bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig zijn, maar hij mag Nederland niet in. Ik ben niet gemachtigd om namens mijn cliënt het woord te voeren. Ik verzoek het hof de behandeling van de zaak aan te houden. Ik wil proberen om met hem contact op te nemen.
Ik stuur de beschikking met betrekking tot de ongewenst verklaring per mail naar de griffier. Toen ik in oktober bij mijn cliënt was, had de IND een vliegticket voor hem naar Polen geregeld. Dat ging toen niet door, waarna er een nieuwe datum voor de uitzetting is vastgesteld. Ik ga er van uit dat mijn cliënt is uitgezet naar Polen.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik zie de beschikking tot ongewenst verklaring. Ik zie evenwel geen betekening in persoon van de oproep. De ongewenst verklaring staat los van de onderhavige strafzaak. Verdacht heeft contact gehad met zijn raadsman. Hij had aan kunnen geven dat de zaak vandaag dient. Verdachte heeft een adres in Polen. Het is niet gebleken dat dat adres onjuist is. De raadsman is niet gemachtigd. Er zijn geen grieven aangevoerd. Het aanhoudingsverzoek is niet verder onderbouwd. Gelet op de ouderdom van de zaak en de agenda van het hof, verzet ik mij tegen het verzoek om de zaak aan te houden.
De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik heb de oproeping van mijn cliënt gezien in de PI. Ik weet niet of die oproep in persoon is uitgereikt. Ik weet niet of hij op de hoogte is van deze zaak. Ik heb daar met hem geen overleg over gehad.
De voorzitter onderbreekt de zitting voor beraad. Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat verdachte correct is opgeroepen.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Bij het parket is geen nadere akte van uitreiking.
De voorzitter deelt mede, zakelijk weergegeven:
Het hof wijst het aanhoudingsverzoek af. Er is overeenkomstig de wettelijke regeling betekend aan verdachte. Ook als verdachte ongewenst is verklaard, zijn er mogelijkheden om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak. Nergens blijkt uit dat verdachte een dergelijke mogelijkheid heeft willen benutten, terwijl het op de weg van verdachte lag om zich van de juiste procedures op dit punt op de hoogte te stellen. Naar het oordeel van het hof is aldus niet aannemelijk geworden dat verdachte gebruik heeft willen maken van zijn aanwezigheidsrecht.”
5. In het algemeen en kort samengevat gelden op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad de volgende regels voor de beslissing van de rechter op een door of namens de verdachte in verband met het aanwezigheidsrecht gedaan verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting. De rechter moet eerst nagaan (i.) of aan het aanhoudingsverzoek concreet een omstandigheid ten grondslag is gelegd. Als zo’n omstandigheid niet is aangevoerd, kan het verzoek om die reden worden afgewezen.1 Als zo’n omstandigheid wel is aangevoerd, kan de rechter nagaan (ii.) of de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Nadat zo nodig gelegenheid is geboden voor nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.2 Indien de rechter niet tot het oordeel komt dat die omstandigheid niet aannemelijk is, dient hij (iii.) een afweging te maken tussen het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van die afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het aanhoudingsverzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.3
6. In deze zaak heeft de (niet gemachtigde) raadsman ter terechtzitting in hoger beroep een verzoek tot aanhouding gedaan vanwege de afwezigheid van de verdachte. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht, maar dat de verdachte mogelijk geen weet heeft van de zitting en dat hij waarschijnlijk is verhinderd omdat hij in Nederland ongewenst is verklaard en is uitgezet.
7. Het hof heeft zijn afwijzende beslissing gemotiveerd door te concluderen dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte gebruik heeft willen maken van zijn aanwezigheidsrecht.
8. Aan het verzoek is onder meer ten grondslag gelegd dat de verdachte mogelijk niet op de hoogte was van de zitting. Het hof heeft niet vastgesteld dat de oproeping in hoger beroep aan de verdachte in persoon was uitgereikt of dat de verdachte anderszins op de hoogte was geraakt van de datum van de zitting en heeft dus niet geoordeeld dat deze aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk was.4 Dit oordeel heeft het ook niet geveld over de andere aangevoerde reden, te weten dat de verdachte ongewenst was verklaard en was uitgezet. Onder die omstandigheden diende het hof de hierboven (onder 5 en iii.) bedoelde belangenafweging te maken. Het hof heeft er in de motivering van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek geen blijk van gegeven die afweging te hebben gemaakt. De afwijzende beslissing van het hof is daarmee ontoereikend gemotiveerd.5
Slotsom
9. Het middel slaagt.
10. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden