RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2465 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
De Vastgoederen Beheer B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. G.H.L. Weesing,
en
de heffingsambtenaar van het stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. I.H. van den Berg.
Procesverloop
Bij twee afzonderlijke besluiten van 6 december 2007 (de primaire besluiten 1 en 2) heeft verweerder het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 191,46 in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een sloopvergunning voor het pand [straat] [nr. 1] te [plaats].
Bij besluit van 10 december 2007 (het primaire besluit 3) heeft verweerder het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 191,45 in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een sloopvergunning voor het pand [straat] [nr. 2] te [plaats].
Bij besluit van 12 december 2007 (het primaire besluit 4) heeft verweerder het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 966,02 in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor het pand [straat] [nr. 1] te [plaats].
Bij besluit van 12 december 2007 (het primaire besluit 5) heeft verweerder het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 477 in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor het pand [straat] [nr. 1] tot en met [nr. 2] te [plaats].
Bij besluit van 12 december 2007 (het primaire besluit 6) heeft verweerder het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 670,20 in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor het pand [straat] [nr. 2] I en II te [plaats].
Bij besluit van 27 februari 2008 (het primaire besluit 7) heeft verweerder het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 191,46 in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een sloopvergunning voor het pand [straat] [nr 3] en [nr. 4] te [plaats].
Bij besluit van 27 februari 2008 (het primaire besluit 8) heeft verweerder het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 3.267,23 in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor het pand [straat] [nr. 3] te [plaats].
Bij besluit van 23 april 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 tot en met 8 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2010. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat.
De rechtbank heeft op 11 mei 2012 de zaak nader op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. A. Dirkse.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Op 11 juni 2007 heeft eiseres een aanvraag tot het verkrijgen van een sloopvergunning ingediend (met kenmerk [kenmerk]) voor het pand [straat] [nr. 1]. Op 12 december 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) de gevraagde sloopvergunning verleend. Bij de primaire besluiten 1 en 2 is het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 191,46.
1.2. Op 11 juni 2007 heeft eiseres een aanvraag tot het verkrijgen van een sloopvergunning ingediend (met kenmerk [kenmerk]) voor het pand [straat] [nr. 2]. Op 12 december 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) de gevraagde sloopvergunning verleend. Bij het primaire besluit 3 is het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 191,45.
1.3. Op 8 mei 2007 heeft eiseres een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning ingediend (met kenmerk [kenmerk]) voor het pand [straat] [nr. 1]. Op 3 december 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) de gevraagde bouwvergunning en een vrijstelling op grond van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend. Bij het primaire besluit 4 is het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 966,02.
1.4. Op 24 november 2006 heeft eiseres een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning ingediend (met kenmerk [kenmerk]) voor het pand [straat] [nr. 1] tot en met [nr.2]. Op 3 december 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) de gevraagde bouwvergunning verleend. Bij het primaire besluit 5 is het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 477.
1.5. Op 8 mei 2007 heeft eiseres een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning ingediend (met kenmerk [kenmerk]) voor het pand [straat] [nr. 2] I en II. Op 6 december 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) de gevraagde bouwvergunning verleend. Bij het primaire besluit 6 is het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 670,20.
1.6. Op 21 maart 2007 heeft eiseres een aanvraag tot het verkrijgen van een sloopvergunning ingediend (met kenmerk OV20070592) voor het pand [straat] [nr. 3] en [nr. 4]. Op 27 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) de gevraagde sloopvergunning verleend. Bij het primaire besluit 7 is het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 191,46.
1.7. Op 13 maart 2007 heeft eiseres een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning ingediend (met kenmerk F0071347) voor het pand [straat] [nr. 3]. Op 27 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) de gevraagde bouwvergunning niet verleend. Bij het primaire besluit 8 is het definitieve legesbedrag vastgesteld op € 3.267,23.
1.8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige leges rechtmatig definitief zijn vastgesteld. De leges voor de aanvraag om een sloopvergunning voor het pand [straat] [nr. 1] zijn dubbel geheven. Dit is inmiddels rechtgezet, aldus verweerder.
1.9. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder dient af te zien van het heffen van leges, omdat de besluitvorming rond de verschillende bouw- en sloopaanvragen door toedoen van verweerder onredelijk laat en/of onjuist heeft plaatsgevonden. Er is sprake van een zodanige ernstige schending van meerdere beginselen van behoorlijk bestuur dat ten uitvoerlegging van de Legesverordening Oud-West 1999 jegens eiseres niet langer gerechtvaardigd kan worden geacht. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres correspondentie tussen eiseres en verweerder vanaf september 2007 overgelegd.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
2.2. Op de grondslag van deze bepaling heeft de stadsdeelraad van stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) op 17 december 1998 de Legesverordening Oud-West 1999 vastgesteld. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1999.
2.3. In artikel 1 van de Legesverordening Oud-West 1999 is bepaald dat onder de naam leges rechten worden geheven voor de in deze verordening en de daarbij behorende tabel omschreven diensten die door of vanwege het Stadsdeel worden verleend.
2.4. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Legesverordening Oud-West 1999 worden de leges geheven naar de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tabel.
2.5. Op grond van artikel 7 van de Legesverordening Oud-West 1999 wordt van de leges geen kwijtschelding verleend.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1. Niet meer in geschil is de kwestie van de dubbele heffing van de leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een sloopvergunning voor het pand [straat] [nr. 1]. Ter zitting heeft eiseres haar bezwaar en beroep hiertegen ingetrokken. De rechtbank zal de dubbele facturering dan ook onbesproken laten.
3.2. Voorts is niet in geschil dat de door eiseres op 24 november 2006, 13 maart 2007, 21 maart 2007, 8 mei 2007 en 11 juni 2007 ingediende aanvragen tot verkrijging van sloop- en bouwvergunningen in behandeling zijn genomen. Hiermee is niet in geschil dat het belastbare feit heeft plaatsgevonden.
3.3. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1982 (BNB 1983/20) dat de belastingrechter weliswaar aandacht dient te schenken aan mogelijke strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, maar dat de toepassing van die beginselen beperkt dient te worden tot gedragingen van de overheid met betrekking tot de belastingheffing. Ook het gerechtshof Arnhem heeft in een uitspraak van 9 maart 2010 (LJN: BL7944), voor zover van belang, geoordeeld dat een schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur bij de behandeling van een aanvraag ter verkrijging van een bouwvergunning de rechtmatigheid van de heffing van leges niet raakt. De rechtbank verwijst in dit verband verder naar de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 september 2011 (LJN: BT6755).
3.4. Gelet op het vorenstaande doen de beroepsgronden welke eiseres heeft aangevoerd in verband met het optreden van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (thans: stadsdeel West) als vergunningverlenende instantie, niet af aan de juistheid van de heffing van leges. Mocht op enig moment in enige procedure vast komen te staan dat een en ander onrechtmatig is of een toerekenbare tekortkoming vormt ten opzichte van eiseres, dan kan eiseres de thans geheven leges in dat kader als daardoor veroorzaakte schade vorderen.
Voor de stelling van eiseres dat sprake is van zodanige ernstige schending van meerdere beginselen van behoorlijk bestuur dat ten uitvoerlegging van de Legesverordening Oud-West 1999 jegens eiseres niet langer gerechtvaardigd kan worden geacht, vindt de rechtbank (wat er ook zij van de ernst van de door eiseres gestelde schending) geen steun in het recht.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door eiseres aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
3.5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer).
Afschrift verzonden op:
D: B
SB