7.1
Zakelijke berichtgeving
Als verdachte het boek Mein Kampf slechts voor zakelijke berichtgeving ter verspreiding in voorraad heeft, is geen sprake van een strafbaar feit. De wetgever heeft dit straf uitsluitende bestanddeel opgenomen om de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren. Bij zakelijke berichtgeving moet dus vooral gedacht worden aan journalistieke of wetenschappelijke berichtgeving. Of daarvan sprake is, zal voor het overige van de omstandigheden van het geval afhangen.
De verdediging heeft zelf al opgemerkt dat verdachte niet expliciet het voorlichten over racisme of het wetenschappelijk beschouwen daarvan tot doel heeft gehad. Uit zijn verklaring volgt dat hij het boek Mein Kampf voornamelijk aan historici of verzamelaars verkoopt, zonder overigens na te gaan wie precies het boek koopt en met welke reden. Dat heeft met zakelijke berichtgeving weinig van doen. Om de officier van justitie aan te halen: verdachte had met verspreiding louter een commercieel doel voor ogen. Zelfs als een ruime interpretatie van het begrip zakelijke berichtgeving wordt voorgestaan, kan het handelen van verdachte (als verspreider van het boek) niet als zodanig worden aangemerkt.
Hiermee is overigens niets gezegd over de betekenis die het boek Mein Kampf kan hebben in het maatschappelijk debat over antisemitisme. Daarover in overweging 7.3 meer.
7.2
Context waarbinnen verdachte Mein Kampf verkocht
Zowel de verdediging als de officier van justitie wijst op een uitspraak van de Hoge Raad van 22 september 19872. Verdachte in die zaak werd vervolgd voor het ter verspreiding in voorraad hebben van mouwemblemen, voorstellende een (Duitse) adelaar die een hakenkruis in zijn klauwen houdt. Het gerechtshof oordeelde dat deze voorstelling zonder twijfel associaties wekt met het derde rijk en de onder auspiciën daarvan opgewekte rassenhaat en uitgeoefende rassendiscriminatie. Dit werd echter gevolgd door het oordeel dat het gebruik dat de verdachte van die betrokken emblemen heeft gemaakt (te weten: het ten verkoop in voorraad hebben voor verzamelaars van militaire curiosa), deze nog niet tot de in artikel 137e Sr bedoelde voorwerpen maakte. Deze beslissing heeft de Hoge Raad in stand gelaten.
Van een strafbaarheid uitsluitende context in de zin van artikel 137e Sr kan dus onder omstandigheden sprake zijn bij het ten verkoop in voorraad hebben van nazistische voorwerpen. In dat verband bepleit de verdediging dat dit voor verdachte ook geldt waar het de verkoop van het boek Mein Kampf betreft, nu:
- -
het gaat om antiquarische exemplaren waarvoor, afgezet tegen de prijzen op internet, relatief veel geld betaald moet worden;
- -
deze exemplaren slechts in zeer geringe aantallen worden verkocht;
- -
een antiquarische versie van Mein Kampf als curiosum past binnen het geheel van het aanbod aan historische en/of antiquarische voorwerpen betreffende totalitaire regimes.
De verdediging drukt het aldus uit dat onder deze omstandigheden het objectieve karakter van een antiquarisch exemplaar van Mein Kampf geenszins als ‘kwaadaardiger’ kan worden aangemerkt dan het karakter van nazistische emblemen.
De rechtbank deelt die conclusie niet. Vanwege de bijzonder kwalijke inhoud van Mein Kampf en de – mede daaraan te ontlenen – symboolwerking die aan het boek als voorwerp kan worden toegeschreven, blijft het boek, ook op de wijze waarop verdachte het ter verkoop in voorraad had, een voorwerp als bedoeld in artikel 137e Sr. Anders gezegd: van een strafbaarheid uitsluitende context was in dit geval geen sprake en zou verdachte – in beginsel – veroordeeld kunnen worden voor overtreding van dat artikel.
7.3
Overwegingen ten aanzien van artikel 10 EVRM
De vraag is ten slotte of een veroordeling van verdachte verenigbaar is met artikel 10 EVRM, dat de uitingsvrijheid van een ieder beschermt. Toetsing aan deze bepaling is geboden, omdat zo een veroordeling een beperking van verdachtes uitingsvrijheid zou inhouden. Een dergelijke beperking is niet toegestaan, tenzij zij aan de in artikel 10, tweede lid, EVRM geformuleerde voorwaarden voldoet.
Een veroordeling van verdachte zou zijn gebaseerd op het hiervoor besproken artikel 137e Sr. Daarmee is voldaan aan de eis dat de beperking van verdachtes uitingsvrijheid op een wettelijke bepaling berust. Daarbij was voor hem, gelet op de hiervoor besproken jurisprudentie, ten tijde van het plegen van het delict voldoende duidelijk en voorspelbaar dat het ter verspreiding aanbieden van Mein Kampf op grond van artikel 137e Sr kon worden bestraft. Tevens wordt daarmee een in artikel 10, tweede lid, EVRM omschreven belang gediend: de bescherming van anderen, in dit geval Joden, tegen discriminatie, belediging en aanzetten tot haat vanwege hun godsdienst.
De vraag die vervolgens volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden beantwoord, is of een veroordeling – in het individuele geval – ter bescherming van dat belang in een democratische samenleving noodzakelijk is. Daarvoor moet van een ‘pressing social need’ sprake zijn. Bovendien moet de in een veroordeling gelegen beperking van verdachtes uitingsvrijheid aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen.
Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat de uitingsvrijheid van artikel 10 EVRM niet alleen positieve en plezierige uitingen beschermt, maar ook uitingen die “shocking, offending or disturbing” kunnen zijn. Daarvan is in geval van Mein Kampf onmiskenbaar sprake. Voorts wordt een hoge mate van bescherming toegekend aan uitingen die in het kader van een debat over een onderwerp van gewichtig maatschappelijk belang worden gedaan. Bij Mein Kampf is daarvan onmiskenbaar sprake; binnen het kader van (al dan niet toenemend) antisemitisme en de permanente bestrijding daarvan in het maatschappelijk debat speelt Mein Kampf, gezien inhoud en symboolwerking, een belangrijke rol als historische bron van het antisemitische gedachtengoed. Eén en ander brengt mee dat een restrictie op het verspreiden daarvan aan hoge eisen moet voldoen en dat de ‘margin of appreciation’ die de Nederlandse staat toekomt bij het nemen van maatregelen ter beperking van de uitingsvrijheid zeer beperkt is.
Een dergelijke restrictie kan niet los gezien worden van maatschappelijke ontwikkelingen. Vast staat dat van de inhoud van Mein Kampf op eenvoudige wijze valt kennis te nemen via internet, hetzij door het downloaden van de tekst, hetzij door het aankopen van het boek via bijvoorbeeld Amazon.com. Ook is het boek te lezen in Nederlandse bibliotheken en is het in diverse omringende landen vrij verkrijgbaar, al dan niet voorzien van een inleidende tekst, waarin de lezer op de inhoud wordt voorbereid of daarover wordt voorgelicht. In Nederland is in 2007 in de Tweede Kamer gediscussieerd over de vraag of de beperkingen op de verspreiding van Mein Kampf zouden moet worden opgeheven. Dat is toen met 83 tegen 67 stemmen van de hand gewezen.
Opmerking verdient ook dat het auteursrecht op Mein Kampf in 2015, 70 jaar na de dood van de auteur, zal vervallen. Daarmee zullen de Beierse en de Nederlandse overheid, die over het auteursrecht op de Duitse, respectievelijk de Nederlandse tekst beschikken, een verbod op de verspreiding van het boek alleen nog met behulp van het strafrecht kunnen verwezenlijken. In Duitsland is of wordt daarom overwogen het boek in 2016 in herdruk uit te geven, voorzien van annotaties door historici.
In al deze opzichten verschilt de huidige situatie dus in aanzienlijke mate van die van 1998, toen deze rechtbank voor het laatst tot een strafrechtelijke veroordeling voor het ter verspreiding in voorraad hebben van Mein Kampf besloot.
Voorts acht de rechtbank in deze van belang de context – voor beslissingen in het kader van artikel 137e Sr minder, maar voor een afweging in het kader van artikel 10 EVRM veel meer van belang – waarbinnen verdachte het boek Mein Kampf ter verkoop aanbood, te weten als antiquarisch exemplaar en in zeer geringe aantallen. Deze context geeft geen reden aan te nemen dat kopers van verdachte het boek op een voor de beschermde groep mensen schadelijke wijze zullen aanwenden.
Hoewel zich in Nederland en daarbuiten incidenten van antisemitische aard voordoen en nazisymbolen daarbij een versterkende rol zouden kunnen spelen, is de rechtbank tenslotte niet gebleken van enig incident waarbij exemplaren van Mein Kampf, in zijn originele Duitse of in een vertaalde versie, in Nederland of elders, hebben geleid tot het expliciete gebruik van het boek voor handelingen die artikel 137e Sr beoogt te bestrijden.
Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank van een ‘pressing social need’ als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM geen sprake en zou een beperking van verdachtes uitingsvrijheid, door een veroordeling, voorts niet aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen.
De conclusie luidt dan ook dat een veroordeling van verdachte wegens overtreding van artikel 137e Sr in strijd zou komen met het bepaalde in artikel 10 EVRM. Dat brengt mee dat verdachte van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen.
7.4
Slotsom en reikwijdte van de beslissing
Kort gezegd komt de beslissing van de rechtbank op het volgende neer. Het is een feit van algemene bekendheid dat Mein Kampf een voor – bovenal – Joden uitgesproken beledigend boek is, dat tot haat, discriminatie en gewelddadig optreden tegen Joden aanzet. Het, anders dan voor zakelijke berichtgeving, ter verspreiding in voorraad hebben van dit boek is naar Nederlands recht dan ook in beginsel strafbaar. Dit geldt ook als slechts zeer geringe aantallen van het boek als antiquarische exemplaren worden verkocht.
Niettemin is een veroordeling van verdachte, onder de gegeven omstandigheden, niet verenigbaar met artikel 10 EVRM. Maatschappelijke ontwikkelingen, met name de zeer eenvoudige verkrijgbaarheid van (de tekst van) Mein Kampf via het internet en de context waarbinnen verdachte het boek als historisch object ter verkoop aanbiedt, maken dat een veroordeling van verdachte in een democratische samenleving niet noodzakelijk is ter bescherming van Joden tegen discriminatie, belediging en aanzetting tot haat wegens hun ras en/of godsdienst.
Deze beslissing betekent evenwel niet dat geen omstandigheden denkbaar zijn waaronder een veroordeling voor het ter verspreiding in voorraad hebben van Mein Kampf wél noodzakelijk zal zijn.