Met instemming van beide partijen is een ontbindingsverklaring ingetrokken. De bepalingen van de overeenkomst gelden daarom onverkort tussen partijen. Maar het is zeer onaannemelijk dat gedaagde met haar voorstel om de ontbinding in te trekken accepteerde dat zij voor het verleden een boete van € 5.000,00 per dag verbeurd zou zijn en ook voor de toekomst die boete zou verbeuren voor het ontijdig vermarkten van de software. Eiseres heeft het voorstel van gedaagde dan ook niet redelijkerwijs zo mogen begrijpen. Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, geldt dat nu beide partijen wisten dat gedaagden de software al vermarktten op het moment dat zij afspraken maakten over een oplossing van hun geschil en beëindiging van de samenwerking eiseres er niet zonder meer op mocht vertrouwen dat gedaagden instemden met herleving van de contractuele bepalingen omtrent het tijdstip van lancering en vermarkten, zodat als gevolg dat alsnog boetes zouden zijn verschuldigd. Gedaagde is derhalve geen boete verschuldigd.
zaaknummer / rolnummer: C/13/561859 / HA ZA 14-323
Vonnis van 19 augustus 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KAV HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.W. Vis,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERHUURT HET HOLDING B.V.,
gevestigd te Waddinxveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
24RENTAL B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagden,
advocaat mr. R.H. Steensma.
Partijen zullen hierna Kav en VH, 24Rental en (gedaagden gezamenlijk:) VH c.s. genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis van 24 december 2014,
-
het herstelvonnis van 21 januari 2015,
-
de akte uitlaten bewijslevering en overlegging schriftelijke bewijsstukken, met producties,
-
de antwoordakte van VH c.s.,
-
de conclusie na bewijslevering van Kav, met producties
-
de antwoordconclusie van VH c.s.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 24 december 2014 (hierna: het tussenvonnis) is Kav opgedragen te bewijzen dat Kav en VH overeenstemming hebben bereikt over het intrekken van de ontbindingsverklaring van 8 augustus 2013.
2.2.
Kav heeft daartoe gedeeltes van correspondentie tussen mr. Steensma (advocaat van VH c.s.) en mr. Vis (advocaat van Kav) in het geding gebracht.
2.3.
Bij brief van 16 december 2013 schreef mr. Steensma aan mr. Vis:
Op 1 mei 2013 zijn partijen overeengekomen – kortweg samengevat – om in samenwerking te komen tot de ontwikkeling van een applicatie […].
Het ontwikkelde pakket zou door uw cliënte intern worden gebruikt en door cliënte worden “vermarkt”.
Tussen de stukken bevindt zich een brief van u van 8 augustus 2013 ter ontbinding van de tussen partijen bestaande overeenkomst. Nu partijen de uitwerking van de mogelijk nadere invulling van de overeenkomst, na uw brief, uitvoerig hebben voortgezet, dient de gemelde ontbinding als ingetrokken te worden beschouwd en meen ik de standpunten in die brief – als achterhaald – onbesproken te kunnen laten. […]
Cliënte wenst uw cliënte te houden aan de tussen hen gesloten overeenkomst van 1 mei 2012 en de – hiervoor weergegeven – uitgangspunten daarvan.
2.4.
Mr. Steensma schreef aan mr. Vis bij e-mail van woensdag 16 april 2014:
4. U heeft de overeenkomst tussen KAV en Verhuurt het bij een eerdere gelegenheid ontbonden. Zullen we bij deze (per mail) vast stellen dat de ontbinding – voor zover deze eerder rechtskracht verkreeg – ten behoeve van het sluiten van deze beide overeenkomsten, wordt ingetrokken?
2.5.
Bij brief van 18 april 2014 schreef mr. Vis aan (onder meer) mr. Steensma:
Ad punt 4. Akkoord.
2.6.
Kav voert aan dat hieruit blijkt dat overeenstemming is bereikt. VH c.s voert aan dat met het gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd (“wordt ingetrokken”) een toekomstige handeling werd uitgedrukt, die begrepen moet worden in het kader van een te sluiten vaststellingsovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat door de instemming van Kav, die blijkt uit het woord “Akkoord”, overeenstemming is bereikt over het intrekken van de ontbinding(-sverklaring). Kav en VH c.s. mochten over en weer redelijkerwijs van elkaar begrijpen dat met het akkoord van Kav de intrekking gerealiseerd was.
2.7.
Voorts is in het tussenvonnis in r.o. 4.9. als volgt overwogen. “Indien het bestaan van de overeenstemming komt vast te staan, dient de rechtbank die overeenkomst uit te leggen. In beginsel is het zo dat indien de ontbindingsverklaring is ingetrokken, de bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen geacht moeten worden te hebben gegolden. In dit geval echter speelt een rol – zo begrijpt de rechtbank – dat de intrekking plaatsvond op het moment dat VH c.s. de software al vermarktte. Voorshands oordeelt de rechtbank dat als beide partijen wisten dat VH c.s. de software vermarktte op het moment dat zij afspraken maakten over het intrekken van de ontbindingsverklaring Kav er dan niet zonder meer op mocht vertrouwen dat VH c.s. instemde met herleving van de contractuele bepalingen 8.1 en 8.3 met als gevolg dat boetes zouden zijn verschuldigd. Partijen worden daarom uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om bij conclusie na bewijslevering ook in te gaan op de omstandigheden die relevant zijn voor uitleg van de eventuele gesloten overeenkomst, waarbij met name van belang is of de (in de visie van Kav reeds verschuldigde) boetes wegens niet nakoming van de artikelen 8.1. en 8.3 onderwerp van bespreking zijn geweest.”
2.8.
Kav wijst er in dat verband op dat VH c.s. nooit heeft berust of ingestemd met de ontbinding en dat het voorstel de ontbinding in te trekken ook van de zijde van VH c.s. kwam. VH schreef ook Kav aan de overeenkomst te willen houden. VH c.s. wist ook dat Kav VH aansprakelijk hield voor de boetes, omdat Kav daar al bij brief van 16 september 2013 op had gewezen, Desondanks is VH c.s. verder gegaan met het vermarkten van de software, zonder overleg met Kav. Over het niet verschuldigd zijn van boetes is niet gesproken bij de intrekking van de ontbindingsverklaring, aldus Kav.
2.9.
In de door Kav overgelegde brief van 16 september 2013 schrijft mr. Steensma aan VH:
Namens cliënte sommeer ik u allereerst de bedragen die door haar zijn betaald in het kader van het 24Rental-project, terug te betalen. […] De rechtsgrond van die vordering is u reeds bekend: in verband met uw niet-nakoming van een aantal van de verplichtingen van de overeenkomst van 1 mei 2012 heb ik namens cliënte die overeenkomst ontbonden. […]
Als […] tegenvordering, voor het geval de ontbinding van de overeenkomst geen effect zou sorteren, zal cliënte aanspraak maken op betaling door u van vier maal de contractuele boete van art. 6.1 van de overeenkomst. […] Voorts is in onderdeel 8.3 van de overeenkomst bepaald dat u het product na lancering commercieel zal gaan vermarkten en dat het moment van lancering van het product in onderling overleg zal worden bepaald. Tussen partijen is geen overleg geweest over het moment van lancering. Als u meent dat de ontbinding geen doel treft, is de keerzijde daarvan dat u zich (nog steeds) aan de overeenkomst dient te houden en overleg met cliënte diende te voeren over het moment van lancering. Dat hebt u niet gedaan: met uw website 24 Rental zet u het product al volop in de markt. […]
2.10.
VH c.s. voert aan dat het intrekken van de ontbinding zag op het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van 24 april 2014. Het zou onpraktisch zijn om alle bepalingen van de overeenkomst van 1 mei 2012 opnieuw te moeten opnemen, aldus VH c.s.
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt van de overeenkomst tussen partijen is altijd geweest dat uiteindelijk Kav de software zelf zou gaan gebruiken en VH de software zou gaan vermarkten. In de overeenkomst is neergelegd dat dit zou gebeuren na overleg over het moment van lanceren. Er is veel overleg geweest, maar – zo begrijpt de rechtbank – niet over het moment van lanceren. Op enig moment nadat Kav schreef de overeenkomst te ontbinden, is VH – zonder dat zij instemde met de ontbinding – de software gaan vermarkten. Kav schreef vervolgens aan VH dat – als de ontbinding geen doel had getroffen – VH door het vermarkten van de software een boete verbeurd had. Vervolgens zijn partijen in onderhandeling getreden over een vaststellingsovereenkomst. In dat verband was het VH c.s. die voorstelde om de ontbinding in te trekken. Kav ging daarmee akkoord. Vervolgens is ook een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. De software is aan Kav geleverd. Partijen hebben bij de onderhandelingen echter geen aandacht besteed aan de gevolgen van het feit dat VH c.s. de software al vermarktte, Dat had wel op de weg van beide partijen gelegen.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel. Het is zeer onaannemelijk dat VH met haar voorstel om de ontbinding in te trekken accepteerde dat zij voor het verleden een boete van € 5.000,00 per dag verbeurd zou zijn en ook voor de toekomst die boete zou verbeuren voor het ontijdig vermarkten van de software. Kav heeft het voorstel van VH c.s. dan ook niet redelijkerwijs zo mogen begrijpen. Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, geldt dat nu beide partijen wisten dat VH c.s. de software al vermarktte op het moment dat zij afspraken maakten over een oplossing van hun geschil en beëindiging van de samenwerking Kav er niet zonder meer op mocht vertrouwen dat VH c.s. instemde met herleving van de contractuele bepalingen omtrent het tijdstip van lancering en – in het verlengde daarvan – commercieel vermarkten in artikel 8.1 en 8.3 met als gevolg dat alsnog boetes zouden zijn verschuldigd.
De (nadere) overeenkomst tot intrekking van de ontbindingsverklaring kan – gelet op alle omstandigheden van het geval – niet zo worden uitgelegd als Kav dat doet. VH is derhalve geen boete verschuldigd, ook al is zij begonnen met de software te vermarkten voordat er overleg is geweest over het moment van lancering. De vorderingen van Kav liggen derhalve voor afwijzing gereed.
2.12.
Kav zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat de kosten voor de akte bewijslevering en conclusie na bewijslevering voor rekening van VH c.s. blijven nu VH c.s. die kosten nodeloos heeft veroorzaakt, door een namens haarzelf in confraternele correspondentie gedaan voorstel te betwisten. De kosten aan de zijde van VH c.s. worden zodoende begroot op:
veroordeelt Kav in de proceskosten, aan de zijde van VH c.s. tot op heden begroot op € 10.251,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.1